Was Stutterheim uitgesproken dan greep de president curator, baron Van der Feltz. het
woord, een klein, kalend, vliegerig mannetje, die in de burgermaatschappij officier van
justitie was. Deze magistraat had net als Sinterklaas een lijstje voor zich liggen, waarop
onze voornaamste zonden stonden vermeld en van hem werd dan een soort requisitoir
verwacht. Misschien had hij dit ook zelf bedacht, om niet helemaal voor scherts aan die
tafel te zitten, maar als dat kleine kopje begon te kraaien ging er altijd wat mis: liet hij z'n
pen vallen en als hij die opraapte ging z'n bril. Soms kon hij zijn eigen schrift niet lezen,
maar het ergste was dat hij niet wist welk vergrijp bij welke persoon hoorde. Ik herinner
me nog hoe hij de goeie Wim Koole voor het front van de troep een stap naar voren liet
maken en een philippica tegen hem begon over plichtsverzuim, verspilling van talent en
soortgelijke zaken, terwijl de jongeman voor wie dit eigenlijk bestemd was een stap ach
ter Koole breeduit stond te lachen. Rumoer in de docentenhoek, bedoeld om Van der Feltz
weer op het rechte spoor te zetten, had geen effect. Hij kakelde door en accepteerde
Koole's beleefde "ja, meneer" op zijn vraag of hij van plan was zijn leven te beteren. Ein
delijk attent gemaakt op zijn vergissing haalde Van der Feltz wat vergeeld Latijn uit zijn
hersenpan en zei dat Koole dan maar als 'pars pro toto' moest dienen. De rector zat al die
tijd onbewogen in zijn stoel met een gezicht alsof de hele zaak hem niet aanging. Het was
voor de school een groot verlies, toen deze karakteristieke man in 1936 met pensioen
ging. Achttien jaar was hij rector geweest. De latere ontwikkelingen in het gymnasiaal
onderwijs zou hij zeker niet hebben overleefd.
Stutterheim werd in zijn werkzaamheden bijgestaan door een con-rector. Burgersdijk,
eveneens een classicus en de zoon van een van die nijvere 19e eeuwers, die geen rust had
den als ze niet weer met een nieuw boek bezig waren. Vader Burgersdijk was bioloog en
publiceerde studieboeken over zijn eigen vakgebied, maar dook daarnaast in de wereldli
teratuur, werd de auteur van een volledige Shakespeare-vertaling in 12 kloeke delen en
nam ook werken van grote Griekse tragici als Aeschylus en Sophocles op in z'n repertoi
re. Die Shakespeare-vertaling is natuurlijk niet meer van deze tijd (al is hij nog best te le
zen), maar ondanks vele plannen heeft de 20ste eeuw een dergelijk huzarenstukje nog niet
opgeleverd. Het is gebleven bij een aantal individuele vertalingen en/of bewerkingen.
Junior was niet zo vruchtbaar. Z'n huwelijk bleef kinderloos en behalve een paar na
gelaten manuscripten van zijn vader en een dissertatie heeft hij na z'n jonge jaren niets
meer gepubliceerd. Toen wij hem kregen was hij al een oud man. Ons gymnasiale voor
geslacht had hem de bijnaam 'Pookje' gegeven en die bijnaam namen wij klakkeloos
over. Wat het betekende, weet ik niet. Ik houd het er maar op dat hij die naam dankte aan
het feit dat zijn vrouw iedere ochtend de kachel met hem aanmaakte. Hij was een bedrij
vig mannetje, kwam nog altijd op de fiets naar school en had spierwit haar, een kleur die
zich voortzette in zijn sikje en in de roos op zijn kraag. Hij was een beetje doof, een van
de ergste dingen die een leraar kan overkomen en in de klas was het daardoor gauw ru
moerig. Als het aantal geproduceerde decibels ook door zijn gehoor kon worden ver
werkt, hief hij meteen een bezwerende hand op en riep "ja. ja, sssttt". Dat werd een stan
daarduitdrukking, vooral toen er een keer een vliegtuig overkwam en hij ook met z'n "ja,
ja, ssttt" begon.
Na een leven van doceren hadden de oude talen en hun gebruikers voor hem geen ge
heimen meer en Xenophon en Ovidius waren nou niet de meest inspirerende auteurs.
Maar als we op de duinen bij Valkenisse de zee zagen, wilden we nog wel eens "thalassa,
thalassa" roepen (de zee, de zee), als er iemand niesde juichten we meteen "Voorteken,