meneer, voorteken" (toen Xenophon z'n mannen zijn marsplan had voorgezet, niesde er een en dat werd als een gunstig voorteken beschouwd). Ovidius was iets interessanter en oude geschiedenis vertelde hij niet onaardig, maar ja, de Atlas Antiquus kwam nooit op tafel, de kunstgeschiedenis van Lückenbach kon je rustig thuis laten en de Gids voor Gymnasiasten bleef een gesloten boek. De namen van Schliemann en Dörpfeld heb ik Pookje wel eens horen noemen, maar dat Evans in 1900 al bij Knossos op Kreta was gaan graven en met, simpel gezegd, zijn ontdekking van de Minoische beschaving een hele di mensie aan de Griekse geschiedenis had toegevoegd, daarvan hoorde je niets. Ik denk wel eens dat de leraren van toen, althans een aantal van hen, nooit verder zijn gekomen dan de leerboeken uit hun studententijd en nooit hebben geprobeerd een beetje 'bij' te blijven. Waarschijnlijk zullen ze hebben gedacht dat ze daarvoor ook niet waren ingehuurd. Zij waren er om ons Latijn en Grieks te leren en aan de grammatica en de te vertalen teksten zal er niet veel veranderd zijn. Verder denk ik dat sommigen (de mees ten?) nooit eens ter plaatse waren gaan kijken om de sfeer op te snuiven van de landen, waarin die teksten zich hadden afgespeeld. Je reisde nog niet zo frekwent in die dagen. Een tochtje naar Parijs of naar Londen met de Zeeland-boot was al heel wat en daar zullen ze dan wel de Venus van Milo, de Nike van Samothace of de 'Elgin Marbles' hebben ge zien. Maar goed. Pookje heeft ons weer een eindje verder op weg naar het eindexamen ge holpen, want hij wist wel waarover hij het had, maar na een paar jaar ging hij met pen sioen. Er zal wel iets over hem in de krant hebben gestaan en er zal ook wel iets in de le raarskamer zijn gedaan, maar wij als leerlingen werden daarbuiten gehouden. Aan het einde van het cursusjaar zei hij tabé en aan het begin van het nieuwe cursus jaar stond er een nieuwe con-rector: Fortgens. Burgersdijk bleef zich ook na zijn pensio nering voor de school interesseren. Voor mijn tijd schijnt hij ook wel eens een uitvoering van een klassieke tragedie door de leden van de schoolclub Nihil sine Labore te hebben geregisseerd en na mijn vertrek heeft hij nog eens zoiets gedaan toen Nihil 75 jaar be stond. Op 27 januari 1940 speelden ze toen de 'Rudens' van Plautus (Het Kabeltouw) in een door hem vervaardigde vertaling. Nog hetzelfde jaar verscheen dit werkje in druk. Toch nog een boek dus. Ik behoef wel niet te vertellen, dat wij onbeschaamd misbruik maakten van zijn Shakespeare-liefde en -kennis en telkens probeerden hem te verleiden tot een gesprek over 'Julius Caesar', 'Anthony and Cleopatra' en andere 'klassieke' stuk ken. Voor hij het in de gaten had, trapte hij er in en begon een referaat over Shakespeare's bronnen, om dan opeens midden in op te houden en met een verlegen glimlach te zeggen: "maar we moeten Ovidius nog doen". Toch is het optreden van Pookje voor mij de pri maire aanleiding geweest na het gym die stukken te gaan lezen en zien. Van Fortgens herinner ik me niet veel. Stutterheim nam wel de moeite hem op de hem eigen wijze aan ons voor te stellen. "Dit is de nieuwe con-rector, de heer Fortgens, en die zal hier Tacitus geven". Meteen trok hij de deur weer achter zich dicht en voor ons stond een lange, slungelige man met een veel te klein hoofdje en een veel te grote bril. Waar-ie vandaan kwam wisten we niet; wel hadden we gehoord dat hij een Hernhutter was en toen hij zo stond te vingeren in de presentenlijst hadden mijn vriendje van toen, Aert Kuipers, en ik, als altijd samen op de achterste bank, al uitgemaakt dat hij het adagium van zijn partij 'dat deed ik voor u, wat doet gij voor mij?' op ons niet hoefde uit te proberen. Dat heeft hij ook niet gedaan; hij was prettig jong en was de eerste die, van enige af stand probeerde met zijn pupillen in gesprek te komen, maar dan over Latijn. Hij bracht twee nieuwe boekjes mee, die hij zelf had samengesteld. Het ene heette Tirocinium Taci- 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1990 | | pagina 38