tei, als ik het goed heb, en de tweede titel begon met Flosculi en dan volgde er nog wat Beide boekjes - hij heeft er geloof ik nog een paar samengesteld en misschien haal ik hier de boel door elkaar - waren om verschillende redenen aardig. Het woord tirocinium ken den we niet. maar dat viel op te zoeken en bovendien had hij zich tussen neus en lippen laten ontvallen, dat hij hiermee zich het ongenoegen van vele collegae op de hals had ge haald, omdat hij daarin tal van stukjes had opgenomen, die geschikt waren bevonden voor gebruik bij proefwerken en eindexamens. Fortgens haalde over dit ongenoegen zijn schouders op en zei dat ze dan maar eens beter moesten zoeken, maar voor ons was dit een reden om dat tirocinium nauwkeurig te gaan bestuderen, want je kon tenslotte nooit weten, al leek het onwaarschijnlijk dat Fortgens ons zou tracteren op koekjes van zijn ei gen deeg. De Flosculi waren een verademing tussen alle degelijke Latijnse kost die we tot dus ver te verteren hadden gekregen en een onverwacht luchtige, lyrische, ook wel satirische of sarcastische toon aansloegen: Catullus. Propertius, Iuvenalis, Martialis, enz. Ik ben Fortgens nog altijd dankbaar dat hij deze schrijvers bij ons heeft geïntroduceerd. Veel tijd kon hij er echter niet aan besteden; deze auteurs werden bij het eindexamen niet gevraagd. Tacitus en Livius bleven dus boven aan het lijstje staan; de schanddaden van Messalina bleven belangrijker dan het dode musje van Lesbia. Hij gaf overigens prima les, zij het wat verstrooid en ontzag zich niet om plotseling de klas uit te lopen en in een aangrenzend lokaal, waar onder 'toezicht' van de geschiedenis leraar de grootst mogelijke herrie heerste, nijdig te gaan vragen "of het niet wat minder kon" of een vraag van ons te pareren met een "laten we dat maar behandelen als de beta's weg zijn", een opmerking die het bij ons als alpha's natuurlijk zeer goed deed. Fortgens heeft de school door de moeilijke oorlogsjaren gesleept en werd daarvoor op den duur be loond met haar immersie in een van de vondsten van de nieuwe tijd: de scholengemeen schap. De enige van de groep classici die ik nog nauwelijks heb genoemd en de eerste die ons hielp bij onze eerste stappen op het gebied der oude talen, was een dame, juffrouw Mul der. eveneens gepromoveerd op een mij onbekend onderwerp. Ze was een wat slonzige vrouw met de kwijnende sporen van een vroeg verloren liefde in haar lange gezicht. Al tijd piekende haren, altijd te laat. Als iedereen al bijna in de banken zat, kwam Mulder nog de bocht omzwieren, gooide haar fiets tegen de gevel en snelde naar binnen. Aan haar stuur had ze een mandje hangen waarin haar schoothondje zat. Toen ik een keer bij haar langs moest komen kotste dat mormel over m'n broek, rn'n schoenen en de gang en gaf Mulder n.b.mij een dweil om de boel schoon te vegen. Met haar kleding was altijd iets mis, een kous die op haar enkels zakte, een ceintuur die op haar billen bengelde in plaats van om haar middel te sluiten, een befkraagje dat verkeerd om zat - ze heeft het zelfs ge presteerd op school te verschijnen met een jurk. die ze binnenstebuiten had aangetrokken. Ze zag er uit als een Russische kolonel met die witte schoudervullingen op een donker groenejurk vol met lange witte stiksteken. Die ochtend heeft ze de toom van Stutterheim maar getrotseerd en is thuis wat anders gaan halen, maar je had alle kans dat daarin dan weer een gat zat. Onze proefwerken liet ze een keer liggen in een kapsalon aan de Lange Delft. 'The Ladies Toilet' heette de salon, geloof ik. maar 't lijkt me een gekke naam en ik zal het dus wel niet goed onthouden hebben. Een gis kapsterfje kwam ons waarschuwen, zodat we nog gauw een paar hoogstnoodzakelijke correcties konden aanbrengen. Het was wel aar- 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1990 | | pagina 39