schreeuwde hij een keer tegen Wim Koole. "Zeker, meneer" zei deze en veegde zijn ge
zicht af "U kookt al over".
De herrie begon al in de eerste klas, toen we allemaal nog een beetje geïntimideerd
waren door het nieuwe. Worst hoorde ons Nederlandse grammatica en literatuur te geven.
Van grammatica-lessen kan ik me niets herinneren. Zijn truc was om breeduit in een stoel
tussen de middelste rijen te gaan zitten, soms met de verzuchting "ik haak naar m'n pen
sioen", soms alleen met de Groene Amsterdammer, toen nog een weekblad met op de
voorkant meestal een venijnige prent (van Jo Spier) en dan een leerling een stuk tekst te
laten lezen, waarbij hij een enkele keer commentaar leverde. Dat stuk was dan meteen je
huiswerk en de volgende les vroeg hij er wel eens iets uit.
De literatuur bestond uit halve kinderversjes, genre Manna de Wijs-Mouton 'In de
donkere straat waar het belletje slaat gaat een deurtje al rinkelend open en een heel
kleine vent in z'n handje een cent komt voorzichtig naar binnen geslopen', Nellie van
Kol, maar ook veel Staring (de Hoofdige Boer, Het vroege Kievitsei, Aangebrand) en
soortgelijke poëten. Die gedichten moest je dan uit je hoofd leren en de volgende keer
voor de klas voordragen. De meesten raffelden dat maar af; Joris Goedbloed maakte er
echter een mooi nummer van. Er was een gedicht over een arme zwerver, die na jaren te
rugkomt in z'n oude dorp en dan merkt dat z'n ouders zijn overleden en het huis is inge
stort. Echt watje tegenwoordig een smartlap zou noemen. Elsebeth van Blerkom droeg
het vers zeer gevoelvol voor en na de laatste regel klonk er door de klas een zacht gesnik,
dat zelfs Worst uit zijn dommel deed ontwaken. Iedereen keek de kant uit van Joris Goed
bloed "Het is m'n broer geweest" jankte Joris met gesmoorde stem. Het volgende ogen
blik schoten er allerlei propjes door het lokaal en de orde kon pas met de bel worden her
steld.
In de volgende jaren kregen we wat betere kost en konden we elkaar vertellen hoe we
de wereld aankeken met een lodderoog en bij herrie zeggen "stille maats, een toontje
min", maar goed is het nooit meer geworden. Het hele vierde jaar hebben we doorge
bracht met de familie Kegge. Pieter Stastok en het diakenhuismannetje en dat Betje Wolf
en Jacob Bellamy Zeeuwse schrijvers waren wisten we van het Bellamypark en het Betje
Wolfplein, niet van Worst. Aan de Tachtigers zijn we net toegekomen maar dat er nadien
ook nog wel iets is geschreven is bij Worst nooit tot me doorgedrongen.
Met de geschiedenis was het net zo. Dat je het vak kon brengen als een boeiend ver
haal, zoals Bouman het deed op de H.B.S., was hij allang vergeten en dat was triest, want
bij ons bestond de belangstelling wel degelijk. Wij lazen het geschiedenisboek door, ieder
kreeg een beurt en daarvoor hadden we Worst niet nodig. We mochten natuurlijk wel vra
gen stellen, maar de antwoorden die we kregen waren ook niet erg animerend. Vroeger
schijnt hij alerter te zijn geweest, want soms schoot hem plotseling een anekdote te bin
nen of een curieuse uitspraak, die hij ons dan liet noteren Alii bella gerant, tu felix Aus
tria nube' (laat anderen maar oorlog voeren, jij gelukkig Oostenrijk kunt het met een hu
welijk af), 'Elle pleurait, mais elle prenait toujours' (Maria Theresia bij de Poolse delin
gen) of een klinkergrapje 'Austria Est Imperator Omnis Universi' (Oostenrijk is de keizer
van het hele universum). Het boek dat hij zelf gebruikte, lag totaal uit elkaar. Een enkele
keer liet hij het bij de pauze op tafel liggen. Dan legden wij z'n bladwijzer gauw een blad
zij of twintig verder. Hij merkte het toch niet en het schoot lekker op.
Ds. Landstra, die ons Hebreeuws gaf, merkte op een ochtend dat we niet erg bij de les
waren, omdat we het uur na hem een proefwerk hadden bij Worst over de Franse revolutie
44