erg enthousiast worden. Uitdrukkingen als "moet je eens kijken met wat voor een raffine ment dat schoentje is geschilderd" of over Rembrandt en Rubens "Rembrandt is beter, die vleescascades van Rubens kun je beter in een abbatoir hangen" of, over modernen, "die smijten klodders verf op het doek waaraan je je pet kunt ophangen" zijn me altijd bijge bleven. In de tuin van de kweekschool (aan de Noordstraat) stonden een paar prachtige oude bomen waaronder een tulpenboom. Een enkele keer mochten we daar vrij tekenen. Ik werkte me rot op die boom en vond m'n produkt aardig geslaagd. Echt een boom. He- ijmans vroeg of ik er bezwaar tegen had, dat hij die tekening inzond voor een tentoonstel ling. Nee, natuurlijk. Maanden later kreeg ik de tekening terug. Op de achterkant was een briefje geplakt: 'Doorhalen wat niet van toepassing is a) een goede tekening b) middel matige tekening c)slechte tekening', a) en b) waren doorgestreept! Voor gymnastiek moesten we in de Abdij wezen. Hendriks had het me uitgeduid: "Op de Groenmarkt loopje er zo tegenaan". Ik deed wat Hendriks gezegd had en liep op tegen een jonge vent in plus-four. "Weet jij waar de gymnastiekzaal is?" vroeg ik. Een bekakte stem antwoordde "Hier". "En ik ben de leraar". "Oh. Nou... dan ga ik maar naar binnen". De gymnastiekzaal bleek de tegenwoordige statenzaal te zijn, zielige getuige van de wijze waarop Middelburg toen met z'n monumenten omsprong. Er wordt in die zaal nog steeds gymnastiek bedreven, zij het geen hersengymnastiek. Zeeland blijft aan zet! Bij mooi weer mochten we de Abdij laten liggen mijmeren en kregen we 'sportter rein' aan de Nadorst, twee stukken weiland, met een verraderlijk laag getrokken draad af gezet en een houten keet als kleedruimte, de ene helft voor de meisjes, de andere helft voor de jongens. Daar konden we uitrazen met hardlopen, speerwerpen, discuswerpen en hockeyen. Door een onhandige manoeuvre vloog me daarbij de discus een keer te vroeg uit m'n handen en scalpeerde bijna de terreinknecht Reyerse, die langs de kant zijn boter ham zat te eten. Door zich op zij te laten vallen wist hij de aanvaring te ontwijken. Zelden heb ik een man zo harmonisch horen vloeken. De discus werd tijdelijk opgeborgen. Een andere keer sprong de exuberante Arend Winter bij Kuipers en mij achterop, met een voet op elke bagagedrager, z'n handen op onze schouders, zodat hij als een wagen menner door de stad reed. Op het aborterend plaveisel van de Balans - nog steeds een van de charmes van Middelburg - zeulde net een melkboer zijn wagentje naar de Botermarkt met glimmende koperen ketels naar boven. Aert en ik zijn toen ieder langs de andere kant van het wagentje gereden en hebben niet meer omgekeken.... Dat verhaal kende de volgende dag heel Middelburg. Koers' arrogante lijfspreuk "'t kan me geen biet sjeelen' en z'n wat vrije levensstijl zijn hem tenslotte noodlottig gewor den. Bij de overgang van V naar VI moest ik afhaken. M'n ouders vertrokken naar Den Haag en ik moest mee. Vader was nog met Stutterheim wezen overleggen of het wel ver antwoord was 'die jongen' vlak voor z'n eindexamen van school te laten veranderen, maar Stutterheim had met een verdacht enthousiasme gezegd "meneer, neem hem mee. hij redt zich wel" en dus werd ik aangemeld bij het Christelijk Gymnasium aan de Laan van Meerdervoort in Den Haag. Die school wilde me wel hebben, maar dan moest ik wel voor de zesde toelatingsexamen doen. Dat verdomde ik. De interscolaire solidariteit ging blijkbaar niet zo ver. Ik had altijd gehoord dat het Middelburgse gymnasium landelijk goed bekend stond, m'n rapportcijfers waren redelijk en op m'n bijbelkennis wenste ik niet getoetst te worden. Via een vriend van mijn vader, ook een leraar kwam ik toen op het Nederlands Lyceum. Een pikante bijzonderheid was, dat Stutterheim. voor zijn benoe- 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1990 | | pagina 49