Noten
(1) Zie: Archeologische kroniek van Zeeland over 1986, Zeeuws Tijdschrift 37, 1987 nr. 5, 183-195. En ver
der de kronieken over 1987 en volgende jaren in; Archief. Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen 1988 e.v.
(2) De verzamelde botten zijn afkomstig van: rund (4x); schaap/geit (6x) en varken (lx). Determinatie dr. G.
F. IJzereef (ROB).
(3) 4 wandscherven waarvan 2 versierd aangetroffen bij garnituur (Afb. la): type W-l (2x); W-2 (lx); W-3
(lx).Twee wand-, 1 bodem-en I randfragment bij schaaltje van muntbalans: type (resp.) W-2 (2x); WIIIE-
11 (lx). Determinatie drs. W.J.H. Verwers (ROB). De datering is in overeenstemming met die welke uit de
determinatie van de munten naar voren komt (sluitmunt 877 A.D.), zie Op Den Velde. De Boone en Pol
1984.
(4) De techniek wordt uitvoerig beschreven door Duckzo 1985.
(5) Janssen 1842, 16 en Plaat 11: Holwerda 1930, 83. Alb. 64 nrs. 4 en 5: Van Es 1978. 196-204; Afb. 2. nr. 5.
De rechter naald heeft een lengte van 12,1 cm. de linker van 8,5 cm. De diameter van de kop ligt tussen 1.5
en 1.75 cm. Met dank aan drs. L.B.M. Verhart, conservator Nederlandse afdeling van het RMO voor het
beschikbaar stellen van de foto's. Volgens W.A. van Es moet ook bij baggerwerkzaamheden bij Rijswijk
(U.) een dergelijke naald gevonden zijn. Tot op heden is het echter niet gelukt het exemplaar te achterha
len.
(6) Van Es en Verwers 1980.
(7) Capelle 1976. Taf. 14 und Taf. 40. nr. 250
(8) Engeland: Sawdon Park. Yorkshire (Waterman 1948. Plate XXVIIla); Ahs. Kent (Waterman 1948. Plate
XXVlllb); Wieken Bonhunt. Essex (Antiquaries Journal 1973, Plate LVIIIa); Ballinaby, Islay, Schotland
(Waterman 1948, Fig. 1); Noord Duitsland: Haithabu (Capelle 1968, Taf. 29. la.b); Thumby Bienebek
MülIer-Wille 1976. Taf. 35,1); Zweden: Birka (Duczko 1985, 95-97); Denemarken (evenwel zónder
naald, Oldsager 1965, 296).
(9) Willekeurige buitenlandse voorbeelden: Alton. Hampshire. Engeland (zie Afb. 6a; 3/4 ware grootte)(Evis-
on 1988. 97): Merdingen. Südbaden. Duitsland (Fingerlin 1971. Taf. 80); div. vindplaatsen Frankrijk
(Déchelette 1914. 1271-1275). Zie verder o.a. Owen-Crocker 1986.
10) Boeles 1927, Plaat XXVII, nr. 2; Van Es en Ypey 1977. Zie ook het kommentaar bij noot 16.
(11) Watts 1988.
12) In het Duits luidt de benaming 'Sieblöffel'; in hel Engels 'spoon' or 'strainer shaped pendant'. In de be
standopname door Milojcic (1968) worden 37 zeeflepels genoemd, op één uitzondering na afkomstig uit
vrouwengraven. Helaas richt zijn artikel zich in de eerste plaats op grote zilveren lepels van een geheel an
der type. Overigens is de benaming zeeflepel verwarrend, want ook verder geheel identieke exemplaren
zónder gaatjes worden door Milojcic als zodanig geïnventariseerd. De in afb. 6 op circa 3/4 van de ware
grootte afgebeelde "zeeflepels' zijn afkomstig uit: 6b) Gammertingen. Baden-Württemberg. Duitsland
(7de eeuw A.D. KJenny 1940, 50; overgetekend naar foto. details niet nauwkeurig net zo min als de groot
te); 6c) Merdingen. Südbaden, Duitsland (6de eeuw A.D.((Fingerlin 1971. Taf. 81.5): 6d) Eichstetten.Ba-
den-Wiirttemberg. Duitsland (6de eeuw A.D.) (Scriba 1989; schaal van de afbeelding niet zeker).
Bij een inventarisatie in 1984 nam het aantal zeeflepels toe tot een kleine 100 (Martin 1984).
(13) Martin 1984, 119, nr. 22; Abb. 59.4.
(14) Zie o.a. de discussie bij Duczko 1985, 42 ('pendants with bowl-shaped central areas). De enige uitzonde
ring is een in graf 963 in Birka aangetroffen atypisch exemplaar (Arbman 1940/3, 387 en Taf.97).
(15) Capelle 1976, inv. nr. 442. Oudere literatuur en bespreking van de armband in relatie tot de Vikingen in
Nederland in: Van Regteren Altenae.a. 1971; Van Regteren Altenaen Heidinga 1977.
(16) Mevr. H. Eilbracht (Munster), die op 6 december 1989 in verband met een dissertatie over vroegmiddel
eeuws filigrainwerk in Europa en de daaruit af te leiden betrekkingen met Scandinavië, de Domburgse
strandvondsten in Middelburg aan een nader onderzoek onderwierp, was tot eenzelfde conclusie gekomen.
Verder was zij van mening dat dit type naalden niet alleen als versiering maar ook als 'fibula' gedragen kon
zijn. Argument daarvoor was de positie van de naald in het vrouwengraf van Thumby-Bienebeck waar hij
zich ter hoogte van rechterschouder of -borst bevond.
58