een oorkonde die opgesteld moet zijn tussen het einde van de twaalfde eeuw en 1207 (6).
Het is in de vorm Alardskerke en varianten, dat we de naam in de komende anderhalf tot
twee eeuwen in de bronnen tegenkomen (7). We mogen aannemen dat de kerk waarnaar
deze plaats is genoemd, door ene Alard is gesticht, waarvan we overigens verder niets
weten. Waarschijnlijk heeft die stichting ergens in de loop van de twaalfde eeuw plaats
gevonden. In een oorkonde die mogelijk uit 1205 stamt, wordt Serooskerke namelijk ver
meld als Alarthskintskirke. een vorm die onder andere ook nog eens voorkomt in 1247:
Alardskindskerke (8). Hier is dus sprake van een alternatieve naam waarin het kind van
Alard als bepalend element optreedt. Dit zou er op kunnen duiden dat men zich in het be
gin van de dertiende eeuw nog goed kon heugen dat de kerk, die blijkbaar door Alard was
gesticht, in het bezit van zijn kind was overgegaan. Dit gegeven heeft evenwel niet in de
plaatsnaam kunnen beklijven. Na een vermelding in 1249. Alarslkinstkcrke (9) is de rol
van het kind van Alard uitgespeeld en gaat vader toponymisch alleen verder. In de loop
van de veertiende eeuw krijgt hij zelfs nog een zekere statusverhoging doordat men aan
de plaatsnaam de titel 'heer' gaat toevoegen, bij voorbeeld 1314 s Haer-Alartskerke (101.
Omdat de naam Alard in de plaatsnaam in de tweede naamval stond, kreeg ook de titel de
vorm van de tweede naamval, en wel ser 'des heren'. Vandaar dat wij vanaf het begin van
de jaren dertig vermeldingen met ser zien opkomen: 1331-1332 ser Alaerdskercke (11),
1336 Ser Allartskcrcke 12). Op de Zeeuwse eilanden heeft de a zich voor een 1 tot een o-
achtige klank ontwikkeld. Vanaf het einde van de veertiende eeuw blijkt uit de bronnen
dat dit verschijnsel niet aan onze plaatsnaam is voorbij gegaan: 1394 t Ser-Olaerds kerke
(13), 1407 Ser Oollaerdskerke (14). Een ander dialectkenmerk is de zwakke positie van
de 1 voor een r. Dit kon soms tot verdwijning van de 1 leiden. Zo ook hier: 1437 t Ser Orts-
kercke (15). Aan deze laatste vermelding kunnen we tevens zien dat de tweede a in Alard
tevoren al toonloos moet zijn geworden, anders had er geen samentrekking plaats kunnen
vinden. De meeste Zeeuwse dialekten hebben koosse voor 'koorts' (16), waarin de ren de
t zich dus niet voor de s hebben kunnen handhaven. In de vermeldingen van de naam
waarvan we hier de ontwikkeling volgen, kunnen we na het midden van de vijftiende
eeuw hetzelfde fenomeen waarnemen: 1453 Seroestkerke (17), 1526 Tsherootskercke
(18). De eindfase tenslotte wordt omstreeks 1540 zichtbaar in vormen als 1542 Tseroes-
kercke 19) en 1550 Seroeskercke (20).
Dan blijft alleen nog de vraag te beantwoorden waarom Serooskerke "in den platten
volksmond" veelal Stroskerke wordt genoemd (21). De verklaring van deze vorm moet
gezocht worden in de opbouw van de namen die met Ser- beginnen. Zoals ik al heb aan
gegeven. is dit in oorsprong een tweede naamval. Het middelnederlands biedt regelmatig
voorbeelden, dat in een dergelijke vorm soms nog een rest van een lidwoord is bewaard
gebleven. Om fonetische redenen kon dit echter geen d- zijn maar een t- vgl. tspapen.
tsrechters. Uit de hiervoor gegeven vermeldingen hebben we kunnen zien dat dit ver
schijnsel zich ook bij de naam Serooskerke heeft voorgedaan. De "officiële" vorm, zoals
we die in de geschreven bronnen tegenkomen, en de lokale uitspraak hebben zich even
wel in verschillende richtingen ontwikkeld. De eerste heeft tegen het einde van de mid
deleeuwen de t- definitief afgestoten en is omstreeks 1550 blijven staan bij de schrijfwijze
die wij nu nog hanteren. Ter plaatse heeft men de vorm *Tsro(o)skerke behouden. In het
nederlands is de volgorde Tsr- aan het begin van een woord - en dus ook van een naam -
niet goed mogelijk, vandaar dat er in de lokale uitspraak een omzetting tot Stroskerke
heeft plaatsgevonden.
86