Landmaten gevonden die op roggebroden leken (69). Kijken we nu waar deze theorie op berust, dan bli jkt zij te steunen op één citaat, en wel van De Man, die in 1897 schreef dat de afgraving van een berg te Westenschouwen archeologisch niets anders had opgeleverd dan "iets dat op een roggebrood geleek"( 70). Hij veronderstelde dat dit wel een soort keisteen zal zijn geweest. Let wel, er is dus slechts sprake van één, onduidelijk, object, dat niet eens rog gebrood werd genoemd, maar slechts ermee werd vergeleken. Het is dus zeker niet zo, dat men op het einde van de vorige eeuw op roggebroden lijkende stukken tufsteen broden noemde. Daar komt nog bij dat het woord brood in Zuidwest Nederland in het geheel niet voor roggebrood gebruikt werd, maar alleen voor wit, en een enkele keer bruin, tarwe brood (71 Ook al moeten we de naam Broodkist dus afwijzen als archeologische indicator, daar om zouden wij toch nog wel graag willen weten hoe wij hem moeten interpreteren. Een verklaring die uitgaat van een vormnaam is niet aannemelijk. Een broodkist had geen spe cifiek uiterlijk en bovendien zijn de percelen die deze naam dragen zeer verschillend van vorm. Tack veronderstelde een relatie met brooduitdelingen, iets wat bij andere namen die met Brood- beginnen zeker het geval kan zijn (72). Er is echter een verschil tussen na men als Broodakker. Broodland. Broodhoek en het toponiem Broodkist. In het eerste ge val hebben we te maken met toponymische samenstellingen. Daarbij is de naam gevormd door aan het grondwoord akker, land of hoek het bepalend element brood toe te voegen, waarmee men aangaf, dat er een speciale relatie bestond tussen het betreffende perceel en niet nader gespecificeerd brood. Eventueel kon die erop neerkomen, dat uit de opbreng sten van dat stuk land uitkeringen in de vorm van brood werden gedaan. Het woord broodkist is echter als geheel tot veldnaam geworden en dus zullen we dit toponiem ook als eenheid moeten beoordelen. Het voornaamste kenmerk van een broodkist is nu juist niet dat hij dient om brood uit te delen, maar om er brood in te bewaren. Dat maakt de "uitdelingsverklaring" voor mij dan ook minder aannemelijk. Met Schönfeld geloof ik dat we eerder moeten uitgaan van de positieve associatie die aan het woord broodkist ver bonden was, namelijk die van 'iets waarin voedsel aanwezig is' (73). Net als bij het Rijn landse Brolschaff heeft men het woord in overdrachtelijke zin gebruikt om er vruchtbare akkers mee te benoemen (74). Dat ruimtelijke ordening niet een zaak van vandaag of gisteren is. kunnen we ook aan de veldnamen zien. Een groot aantal daarvan dankt zijn ontstaan immers aan oude opper- vlakleaanduidingen. Walcheren sluit zich daarbij aan bij grote delen van West Nederland, waar wij ook dikwijls maataanduidingen als veldnamen zien optreden (75). Alleen ver toont iedere streek daarbij wel steeds zijn eigen karakter doordat de namen van de maten overal verschillend zijn. Tegenwoordig rekenen wij oppervlakten uit in vierkante meters en hektaren. Voor de invoering van het Metrieke Stelsel, in 1820, sprak men op Walche ren echter van gemeten en roeden. Driehonderd vierkante roeden vormden samen een ge- met. Treffen we dus veldnamen aan waarin deze woorden voorkomen, dan is de kans groot dat zij al voor 1820 ontstaan zijn. Zij moeten overigens wel een taai leven geleid hebben, want de veldnamencommissie heeft er nog talloze opgetekend: De Twee Gemete. De Drie Gemete. De Vier Gemete. De Vuuf Gemete. De Zes Gemete. d'Acht Gemete en zovoorts, maar ook De Vier'onderd Roeën en De Acht'onderd Roeën. Een speciaal geval 92

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1990 | | pagina 94