De Muralt maakte dus misbruik van m'n macht als leider van de hertenpatrouille bij de padvinderij en recruteerde een paar kornuiten, die na enig overleg wel mogelijkheden zagen om die deur open te krijgen. Met een stuk betonijzer en een paar flinke keien was het slot, dat volkomen doorgeroest was in een minimum van tijd open, maar waarop we niet hadden gerekend was dat de onderste scharnier van de metalen deur ook was doorgeroest, zodat de boel een meter naar buiten zwikte en toen in de modder bleef steken. Deze ontwikke ling verraste ons en we stonden even beteuterd te kijken en ons af te vragen of we ons vandalisme zouden vervolgen. Tenslottte stapten we toch moedig door de brede kier naar binnen, waar een vieze vocht-lucht ons tegemoet kwam en we struikelden over stenen, die vermoedelijk aan de zoldering hadden losgelaten. Zaklantaarns hadden we niet. maar bij de lichtstraal, die door de deur naar binnen drong, ontdekten we al gauw een nis, die het begin van een gang bleek te zijn. We liepen nog een eindje tastend naar binnen, slaakten wat overmoedige kreten, maar dorsten toch niet goed verder, want er klonken allerlei merkwaardige geluiden in die gang, zodat we wel dapper deden, maar ons niet dapper voelden. We besloten maar weer naar buiten te gaan en beloofden elkaar plechtig, dat we niemand iets over onze ontdekking zouden vertellen en terug zouden komen om dit prachtige hol in te richten. We wurmden met vereende krachten de deur weer op z'n plaats, trapten de losgewoelde graspollen weer vast en liepen tevreden naar huis. Erg ge rust voelde ik me niet, want een kind kon zien dat daar ingebroken was. Er had op die muur ook iets van "Oorlog" gestaan en oorlog was voor mij m'n vader, die me in Vlaan deren de loopgraven had laten zien en kolonel van der Slikke, de garnizoenscommandant, die ik in groot tenue met sleepsabel (heette dat ding met haneveren op z'n hoofd niet een sjako?) op weg naar een of andere plechtigheid wel eens over de boulevard had zien pa raderen. Met die twee machtige figuren moest je geen ruzie maken. Ik geloof niet dat we ooit in ons hol zijn terugggeweest, maar het heeft er nog jaren opengebroken bij gelegen. Het Ministerie van Oorlog zorgde slecht voor z'n boel, zoals we tien jaar later pijnIjk dui delijk zouden merken. In de tijd van de werkverschaffing, toen mijn stekeltjesvijver werd omgespit voor de aanleg van het Vlissingse bos, kwam ik er wel eens langs en ik denk dat de kazemat met z'n verroeste deuren toen is opgeruimd. Ons hol zal wel de ondergrondse verbinding zijn geweest van Fort de Nolle met het eertijds bij Britannia gelegen fort Kenau Hasselaar. Onder de Boulevard Bankert aan het eind van de 'oprit' zijn in de jaren '80 ook onder grondse gangen ontdekt. De V.V.V. kan nuttig werk doen door die gangen bereikbaar te maken als toeristische attractie. Jaarlijks lopen duizenden langs de loopgraven bij de Somme. Waarom niet in Vlissingen? Die 'loopgraven' zijn veel ouder! De hoek, die de boulevard bij Britannia maakte met de Nolledijk, was een vrij scherpe en daarom bij storm een zwakke plek in de zeewering. Dat het water er af en toe overheen kwam, was niet zo erg; dat waren ze op Walcheren wel gewend. Dat dijk en duin daardoor dreigden weg te spoelen, was minder aantrekkelijk en daarom had men op die plek een de Muralt- achtige constructie aangebracht: de glooiingen waren met beton gepotdekseld en in segmenten verdeeld, die door gladde banen waren gescheiden. Dit soort glooiingen zul je nu in Zeeland waarschijnlijk niet meer aantreffen, want beton bleek op den duur de aanvallen van de zee toch niet te verdragen. Er zijn andere oplossingen gezocht en gevon- 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1992 | | pagina 40