IJS
den. Met een beetje geluk vind je hier en daar nog wel eens een de Muralt-muurtje boven
op een vergeten dijk, terwijl het 'systeem de Muralt' in de jaren twintig voor de verhoging
en versterking van dijken toch de constructie van de toekomst leek.
Voor ons waren die scheidingsstroken echter prachtige glijbanen. Het beton kon daar
wel tegen, onze broeken niet. Tussen de in die hoek aangespoelde massa's wier. flessen
(altijd gauw even kijken of er niet een briefje in zat van een op een eenzaam eiland aan
gespoelde drenkeling, maar ik heb nooit iets anders gevonden dan een gebed, uitgegeven
door de 'Seamen's Union', dat iedere Robinson Crusoe naar een glas bier moet hebben
doen verlangen) stro, schelpen en andere ondefinieerbare rommel, lag altijd wel het res
tant van een jute zak, waarmee je de schade kon beperken, maar die remde alleen maar af;
de schade aan je kleren bleef hetzelfde en het gedonder thuis dus ook. Het blijkt wel dat
boulevard en strand een onuitputtelijke bron van speelgenot vormden.
We mogen dan in Vlissingen een beetje terzijde van de wereld hebben geleefd, je had
er je eigen wereld, vaak helemaal voor je zelf alleen, de zee, het wijde land, de duinen, je
fiets, een paar vriendjes, geen verkeer, geen vreemdelingen, maar wel de stad, die haar ei
gen kansen op avontuur bood. Voorlopig was dat genoeg. Als er nog meer te halen viel
zou dat wel blijken.
Nog een keer zou die hoek van de boulevard een paar fascinerende taferelen opleve
ren. Dat was in de winter van '29. IJs was een fenomeen, dat we in Zeeland nauwelijks
kenden. Voor mij was het in ieder geval iets nieuws. Je hoorde wel eens, dat in 'het noor
den des lands' de kinderen vrij van school kregen om te gaan schaatsen en als ik dat hoor
de kon ik een licht gevoel van jalousie niet onderdrukken, maar de zwaarmoedige Zeeu
wen bij wie ik mijn licht opstak konden mij weinig uitzicht bieden. Die dingen komen
hier zelden voor, was de communis opinio en ik stelde me dus tevreden met de producten,
die van Hoeydonck met zijn bellende karretjes en een kraam tegenover het Beursgebouw
langs huizen en straten uitventte: een puntje voor een cent, een wafel voor 5 cent en een
extra dikke wafel (een 'dubbele') voor 10. Als je dat twinkelende belletje hoorde,
schreeuwden alle kinderen in koor: moeder, de ijsco-man! en wat er dan verder gebeurde,
hing van haar humeur af. Soms kregen we om mysterieuze redenen geen van allen wat,
soms kreeg er een niks omdat hij zich misdragen had, soms een alleen een puntje en de
rest een wafel, kortom een systeem dat moeder een zekere macht over ons gaf en waarbij
ik het nog wel eens aflegde, omdat van mij als oudste een voorbeeld werd verwacht, dat
ik niet gaf. Ik verwenste de meiden dan hartgrondig, maar troostte me bij de gedachte dat
ik maandagmorgen m'n verhaal zou kunnen halen, als we ons dubbeltje voor de zending
kregen. Dat wisselde ik bij het snoepwinkeltje van Grietje snel in voor een 'gelukstoffee'
en beschikte dan weer over kapitaal, want die zendingsneger knikte toch wel, of je nu een
dubbeltje in z'n kop gooide of een cent. Dat was alleen een kwestie van een goed gerichte
lel tegen de bank. Met je mond wenste je dan de juffrouw vriendelijk 'goeden morgen', ge
heel volgens de regels, die je moeder je had bijgebracht.
In dit geval ging het echter niet om consumptie-ijs, maar om echt winterijs, dat met
ongekende felheid op ons afkwam.
Als ik me goed herinner hadden wij er in het zuiden al niet meer op gerekend. Na
Kerst en Nieuwjaar leek het erop, dat we de zoveelste kwakkelwinter zouden moeten uit-
39