zingen, tot tegen het einde van januari met ijzig koude wind de winter alsnog zijn intree deed en tot maart zijn gezag handhaafde. Voor ons als kinderen een bron van immense vreugde. Er werden schaatsen aangeschaft, heel gewone doorlopers van Nooitgedacht in IJlst, want Noren waren een nog ongekende luxe. Daarmee werden we naar de Kom ge stuurd om met het bekende vallen en opstaan de techniek van het rijden onder de knie te krijgen. Er was nog een andere ijsbaan, schuin tegenover de Keersluis, op een ondergelo pen stuk land, maar daarvan moest je lid zijn en dat waren we niet. Die baan was echter wel verlicht en je kon er dus ook 's avonds terecht, maar veel meer dan wat rondjes rijden, kon je daar niet. De Kom bood veel meer ruimte, ook voor krabbelaars van onze slag en werd ook geveegd, meestal door werkeloze arbeiders, die door hand ophouden een paar centen extra mee naar huis hoopten te brengen. Anderen zetten een kraam op, waar je warme chocolade kon krijgen of doorgesleten schaatsriemen kon laten repareren. Boven dien kon je van de Kom onder de brug bij de Watertoren door de wijde wereld bereiken en langs de watergangen o.a. via de Vest in Middelburg doorstoten naar Veere of Dom burg. Toen we de truc van het rijden eenmaal door hadden, was er geen eind aan het ver maak. Doodmoe en slaperig kwamen we vaak thuis, want er werd op de scholen vaak vrij gegeven. Het hoofd van onze school, meneer de Jager, was een Fries en aan hem hadden we een goeie, want die had al vele Zeeuwse jaren naar Fries ijs zitten hunkeren en of schoon hij zich te oud voelde om zelf nog te gaan rijden, hij begreep wat wij wilden en ging graag kijken als we bezig waren. Zijn voornaam was Bartele en bij de elfstedentocht moet ik altijd aan hem denken als Bartelehiem weer eens landelijke veimaardheid krijgt. De winter van 1929 zal bij alle oud-Vlissingers voortleven als de winter van de ijsgang op de Schelde. Enorme schotsen stapelden zich op op het strand en hij iedere vloed kwamen er nieuwe hij (foto Dert, Vlissingen 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1992 | | pagina 42