Voor mij kwam aan het feest een einde door een ongelukkige botsing met een tegen ligger onder een bruggetje bij Papegaaienburg. Onder die brug ontdekten we op het zelfde moment, dat het ijs aan de kanten onbetrouwbaar was en instinctief weken we naar het midden van de baan uit met als gevolg een denderende aanvaring. Ik had een kapotte schaats en een knie die vrij snel onnatuurlijk dik werd (water in je knie, noemden we dat), maar hij had wat gebroken. Toen begon een ellende, die je je nu niet meer kunt voorstellen: omstanders waren er genoeg, maar in geen velden of wegen was er een telefoon te bekennen, laat staan een dokterswoning. Hoe het allemaal is geregeld, kan ik me niet meer herinneren, maar ik weet wel, dat ik letterlijk verstijfd was van de kou, toen er eindelijk een ambulance arri veerde om de man naar een ziekenhuis te brengen. En dan moetje bij ambulance niet den ken aan een auto met blauw knipperlicht en snerpende sirenes, nee, er verscheen een eveneens verkleumde man op een bakfiets, waar een zeil overheen was gespannen en op de vloer een matras lag. Ik geloof, dat er toen niets anders bestond, want ik heb zo'n ding ook wel eens zien gebruiken, toen er iemand in het Kanaal was verdronken. Als er op de rede een matroos in een ruim was gevallen en het slachtoffer werd opgehaald door het groene motorbootje van de eenzelvige Piet van Uchten stond er bij de Voorhaven ook zo'n instrument klaar, soms begeleid door een vriedehjk lachende Dr. Detmar, die overigens niet te beroerd was om in noodgevallen met van Uchten mee te varen. Ik zelf moest na dit ongeluk maar zien, hoe ik thuis kwam, maar dat lijkt te zijn gelukt. Voor mij was het schaatsen dus afgelopen, maar er was die winter nog wat anders aan de hand en dan kom ik weer terug bij die hoek bij de Nolledijk. Wat in die dagen de tem peraturen waren weet ik niet meer, maar het moet zo bitter koud zijn geweest, dat tot ie ders verbazing het zoute zeewater begon te bevriezen. En niet zo'n klein beetje ook, want langs de oevers van de Schelde verschenen door wind en vloed aangedreven schotsen, die op het grote strand voor Boulevard Evertsen, maar vooral in die hoek bij de Nolledijk werden opgestapeld tot meer dan manshoge bergen. Het ongekende gezicht trok vele be langstellenden naar de zeekant en van alle kanten werd dit Alpenlandschap gefotogra feerd. Voor ons, kinderen, was het natuurlijk de leukste speeltuin, die zich denken liet, maar ook wij hielden het niet lang uit, want de ijzige kou dreef ons terug naar de warme kachels in de huiskamers. Ook de dierenwereld had geen antwoord op dit natuurverschijnsel. In de vroege och tend werden we gewekt door het klaaglijk schreeuwen van de meeuwen en toen we gin gen kijken waar dat vandaan kwam ontdekten we dat de meeuwen, die 's nachts op die schotsen waren neergestreken om te slapen, met hun poten aan het ijs vastgevroren waren en niet meer konden wegvliegen. Door innerlijke ontferming bewogen, vonden wij dat we daaraan iets moesten doen, maar we kregen geen schijn van kans. Als we in de buurt kwamen, raakten de vogels compleet in paniek, begonnen wild met hun vleugels te wap peren en verwoed met hun snavels te bijten. Brokjes brood, die we van huis hadden ge haald wilden ze wel hebben, als we goed mikten, maar het kannetje warm water, waarmee we hun poten wilden proberen los te weken, konden we niet op de juiste plek krijgen en alle water liep ver van de poten over het ijs. Gelukkig kwamen er toen een paar vogelaars, die wisten, hoe je zo'n beest met een handige greep moest vast pakken en zo konden er een paar worden gered, maar dagen lang hoorden we 's morgens bij het opstaan het krijsen van meeuwen, die niet konden los komen van schotsen, die verderop in zee dreven en waar niemand bij kon komen. Een klein drama, waarvan wij diep onder de indruk waren. 41

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1992 | | pagina 43