Oorlogssfeer stelling wilde organiseren van Romeins aardewerk en vroeg of hij daarin ook een paar stukken van mijn verzameling mocht opnemen, met de reconstructies, die ik onder zijn leiding had gemaakt. Ik voelde me zeer gevleid en stond gaarne af. wat hij uitzocht. Ik weet nog. dat er een wrijfschaal bij zat met een maar betrekkelijk kleine hap uit de rand. Daarna heb ik noch van de man, noch van mijn stukken ooit meer iets gezien. Wel ge hoord, want een tijdje later stond er bij ons een man op de stoep, die mijn vader wilde spreken en kort daarna vroeg vader of ik even binnen wilde komen. "Vertel meneer maar precies watje van Dr Martin weet en watje met hem hebt gedaan". Ik deed m'n verhaal zo eerlijk mogelijk, niet begrijpend, waar het om ging en hoorde van m'n vader, toen de man de deur uit was, dat Dr Martin werd verdacht van spionage. De rechercheur is nog een keer terug geweest, om te vragen naar het adres van Else, onze Duitse ex-dienstbode, die nog een poosje, getrouwd met een employé van de melkfabriek Koena, in Vlissingen had gewoond en nu naar Duitsland was vertrokken. Haar zuster Martha was haar echter bij ons opgevolgd en ook die werd ondervraagd. Martha gaf vlot het adres van Else, maar de rechercheur zei, dat hij het in die richting niet hoefde te proberen. Van Else kregen we tijdens de bezetting nog een brief, waarin ze ons bezwoer toch in de goede bedoelingen van de Fiihrer te geloven; Martha is in Vlissingen getrouwd met een employé van de Schelde en Nederlandse gebleven. We zitten in onze familie dus nog altijd met het raad sel: wie was Dr Martin? Ik zit nu zo langzamerhand in de oorlogssfeer en de oorlog zelf heb ik in Vlissingen niet meer meegemaakt. Wel merkten we iets van toenemende spanning, bijvoorbeeld toen er een verduisteringsoefening werd georganiseerd en men en masse bij de Ruyter ging kijken of het controlerende vliegtuig iets zou merken als we op het zelfde ogenblik aan onze sigaret trokken. Het was echter een heldere avond en ook zonder sigaretten had een vliegtuig de stad makkelijk kunnen vinden. Bovendien was er van het afplakken van ra men en kieren geen sprake. Niemand nam de oefening erg serieus. Meer realistisch, maar toch ook voornamelijk een kijkspel, waren de oefeningen van, ik meen, de kustartillerie. Een bootje trok een schertsartikel, dat een vijandelijk schip moest voorstellen, over de Schelde en van de kust af werd daarop dan geschoten. Het schertsartikel was niet meer dan een vlot, waarop tussen twee staken in de lengte een zeil was gespannen, leder kind had het in de keuken in elkaar kunnen timmeren. Waar het ge schut stond kan ik me niet meer herinneren, maar je zag in de buurt van de 'vijand' het wa ter opspatten. Vader, die nog herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog had, deed er een beetje smalend over en sprak van 'losse flodders'. "Ze hebben er vijf de man meegekre gen, anders wordt het te duur". Een keer heb ik een nachtoefening meegemaakt. Toen verscheen een indrukwekkende batterij zoeklichten, die werd opgesteld voor Michiel en vlak voor ons huis. Dat was wel interessant, want die dingen gaven een zee van licht, hoewel die bundels op het water snel vervaagden. Het bedienend personeel moest nu de Schelde afschuimen op zoek naar vij andelijke vaartuigen en waarachtig, na veel af- en aanzwaaien hadden ze opeens het speelgoedbootje in hun bundels en kon het schieten beginnen. Het spatte weer! Wat er zou gebeuren als de boot de mogelijkheden had gehad om op die korte afstand terug te schie ten - een zoeklichtlens staat zelf in het volle licht - is me niet verteld. 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1992 | | pagina 55