Herinneringen aan het tramvervoer op Walcheren H.G. Hesselink Inleiding Stoomtram Vlissingen-Middelburg 1881-1910 Het railvervoer op Walcheren heeft vanaf mijn jeugd, toen ik als knaapje van De Ve- luwe hij mijn oma in Middelburg mocht logeren, een grote bekoring op mij uitgeoefend. Neem nou Vlissingen, waar bij het Havenstation de spoorrails richting Dresden en Basel, de tramrails naar Domburg en die van de stadstram naar het Bellamypark over enkele honderden meters naast elkaar lagen.Het geheel gecompleteerd met de Zeelandboten naar Folkestone/Harwich en de provinciale boten naar de overkant. Ook in Middelburg waren die rails te vinden, net als de provinciale boot, al voer die dan op Zierikzee. Alleen de "Zeeland", die kwam daar niet, behalve een heel enkele keer als er een boot in het dok aan de Dam lag. Nu ik, pakweg 70 jaar later, nog eens op deze dingen terugkijk, bedenk ik hoe boeiend dat toch eigenlijk allemaal was. Het was op die Walcherse ruit met haar diagonalen van 18 kilometer immers ook zo makkelijk te overzien en te bevatten. Iedere vakantie op nieuw had je zó door wat er veranderd was in de personeelsbezetting en het rollend mate rieel. Of dat de dienstregeling was gewijzigd, een nieuwe wissel was gelegd en er aan de werkplaatsen misschien wat was verbeterd. De volgende persoonlijke herinneringen geven een indruk van de lotgevallen van het tramwezen op Walcheren en de invloed die het gehad heeft op de mobiliteit van zijn be woners en vakantiegangers. In het laatste kwartaal van de vorige eeuw openbaarde zich een nieuwe ziekte, de zo genaamde "tramziekte", die nogal besmettelijk was. Het belangrijkste symptoom was de gedachte dat, nu het moderne vervoermiddel overal elders verscheen, men meende zelf ook niet meer zonder te kunnen. Zo ook op Walcheren, waar plannen gemaakt werden, gevolgd door artikelen in de pers die tot het oprichten van comité's en tegencommité's leidden; comité's die op hun beurt ook weer initiatieven namen, daarbij aangemoedigd door avonturiers die er flink aan dachten te verdienen. Maar als het op centen aankwam, was men gewoonlijk niet thuis en werd de zwarte piet doorgespeeld naar de gemeentebesturen. In hun wijze gevoelens van verantwoorde lijkheid voor de door hen bestuurde burgers, werden daar echter de gevaren van stoom-, ja zelfs van paardetrams breed uitgemeten. Dat in de te berde gebrachte argumenten ook het rooien van een boom in de tuin van wethouder X en het afnemen van een stukje stoep van raadslid Y verpakt waren, och, dat kwam zo niet uit de verf. In 1874 was het dan toch zover dat een door ene meneer Pieterse aangevraagde con- 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1992 | | pagina 67