Op 14 juli werd een eerste proefrit gehouden, die nog door vele gevolgd zou worden, want telkens weer ontspoorde de tram of werd de Langevielebinnenbrug beschadigd. Teneinde overheid en publiek, wier gevoelens jegens de tram langzamerhand tot een dieptepunt waren gezakt, wat gunstiger te stemmen, mocht wie dat wilde op zaterdag 8 en maandag 10 augustus gratis meerijden met de proefritten. Wel was er een verplichte col lecte voor de armen. De in totaal acht retourritten op beide dagen, tussen de Vlissingse Zeilmarkt en de Middelburgse Langevielebuitenbrug, brachten de somma van 88,64 1/2 gulden op, welk bedrag werd verdeeld over de armbesturen van Vlissingen, Souburg en Middelburg. Ondertussen bleek Grüber de concessie op 1 juni te hebben overgedaan aan de (Bel gische) Société Anonyme des Chemins de Fer Economiques Néerlandaises (CFN). Deze Société stelde zich ten doel in Nederland tramwegen aan te leggen en eventueel te exploi teren, waarbij vooral het begrip "économique" (lees: spaarzaam) hoog in het eigen vaan del geschreven stond. Men kwam dus van de drup in de regen. Uiteindelijk lukte het dan toch op 10 decem ber 1881 een geregelde dienst tussen de Zeilmarkt en de remise bij de Langevielebuiten brug op te nemen. Het begrip "geregeld" moeten we daarbij wel met een korreltje zout ne men. Reeds in 1883 diende zich de noodzaak tot algehele baanvemieuwing aan en ook later lezen we nog van brugversterking, verlenging van de wisselplaatsen aan de eindpunten en de bouw van een nieuwe wisselplaats in Souburg. Daar ondertussen de concessie opnieuw was overgedragen, ditmaal aan de S.A. des Tramways a Vapeur Flessingue-Middelbourg et extensions, in het vervolg "SA" te noe men, trad opnieuw vertraging op. Van 8 april tot 28 mei 1885 werd de dienst volledig gestaakt, zodat de baan in alle rust vernieuwd kon worden. Het rollend materieel kreeg gelijktijdig een opknapbeurt en een verfje. Dit soort stakingen van de dienst zou ook later nog wel voorkomen. De SA werd door de gemeente Vlissingen gehouden aan de "extensions", en wel zo dat zijlijnen zouden worden aangelegd naar "de haven" (het tegenwoordige station, toen nog alleen aanlegplaats voor de boten) en naar "de Badplaats" (Leeuwentrap). Van deze kwam alleen de laatstgenoemde tot stand. De overgrote meerderheid van de aandelen der SA was in handen van de familie Spil- laert. Na het overlijden van de heer Spillaert in 1906. gingen diens aandelen over in han den van de Rotterdamsche Elektrische Tramweg Maatschappij (RETM). die op haarbeurt ook weer een Belgische onderneming was. De RETM had er duidelijk zin in. Zij ver nieuwde de hele baan en bouwde in Vlissingen een nieuw hoofdkantoor en een nieuwe werkplaats. De electrificatie in 1910 wierp haar schaduwen vooruit! Er zijn in totaal acht stoomlocomotieven geweest, op een na alle van Belgisch fabri kaat. Maar er waren er nooit meer dan vier of vijf gelijktijdig aanwezig. De eerste vier waren ook alweer zo goedkoop mogelijk gebouwd: de machinist had weliswaar een dak boven zijn hoofd, maar opzij ontbrak elke beschutting. Tot 24 januari 1905 was alleen de locomotief voorzien van een handrem, met behulp waarvan de machinist de hele tram (soms tot zes zwaar beladen rijtuigen toe) moest afremmen. Middelburg trachtte met be trekking tot rook- en stoomhinder nog technische eisen te stellen, maar slaagde slechts in zoverre, dat de locomotieven in plaats van met kolen of briketten, met cokes gestookt werden. Aandringen op verdere maatregelen zou alleen maar opnieuw tot uitstel van de 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1992 | | pagina 69