in 1889 na een reis van 48 uur te 22.00 uur met de mailtrein in Vlissingen arriveerde,
waarna het hele gezelschap, inclusief gevolg en bagage, in acht koetsen werd geladen en-
over wat voor een weg!- ver na middernacht in Domburg aankwam.
Er waren nog andere categorieën reizigers: kinderen van de dorpsnotabelen, die in
Middelburg gymnasium of HBS bezochten. De vlieger-schrijver A. Viruly beschrijft hoe
zijn woonplaats Westkapelle "door rails van de Walcherse stoomtram met de zeer grote
stad Middelburg verbonden was en dat, als gevolg van het zeer rijke amusementsleven in
zijn woonplaats, het huiswerk meestal tramwerk werd."
En dan zijn er jaren geweest dat Schelde-mannen van de dorpen per extra tram naar en
van Vlissingen vervoerd werden, net zoals dit tegenwoordig per eigen bus gebeurt, met
dien verstande dat ze het nu niet zelf hoeven te betalen en toen wel. Dit leidde er na enkele
jaren toe, dat ze de fiets namen en de 10 of 12 kilometer zelf wegtrapten. Dat scheelde al
weer een paar gulden in de week.
De keien voor de zeedijk kwamen per binnenschip in Middelburg aan, waar ze werden
overgeladen op speciale tramwagens, waarmee ze tot het station in Westkapelle kwamen.
Vandaar werden ze weer met paard en een speciaal daarvoor geconstrueerde wagen naar
de dijk gesleept. De tramdirectie wilde wel een spoor naar de dijk leggen, zodat overladen
en slepen door het dorp vermeden kon worden. Dit werd door de burgemeester gewei
gerd, omdat hierdoor een flink aantal kostwinners brodeloos zou worden.
De meeste tramstations - ze staan er nog bij Aagtekerke, Westkapelle, Mariekerke en
Biggekerke - werden bewoond door een wegwerker van de tram die ook als agent optrad.
Meestal beheerde zijn vrouw de wacht/gelagkamer, waar je soms koffie, maar altijd wel
een kogelflesje of wat sterkers kon krijgen. Ook verzorgde zij het bevrachten van goede
ren en liet aanvragen van lege wagens. In Domburg was er zelfs een soort minirestauratie,
waar de elite onder de badgasten het vertrek van de tram kon afwachten.
Bij een aantal overwegen werd overdag door de tram op verzoek gestopt, bijvoorbeeld
bij Plantlust en bij de Geschieresweg (St. Jan ten Heere).
Met de opkomst van de autobus en de vrachtauto ging het de tram slechter en in 1926
was het zover dat men om subsidie moest aankloppen. Hiervoor kwamen in aanmerking
de provincie en de gemeenten die van de tram profiteerden. Nu hadden de vroede vaderen
van de meeste dorpsgemeenten en de leden van Provinciale Staten een vrij zware Calvi
nistische inslag. Vandaar dat in Zoutelande het verzoek om een subsidie van f 22,— over
1925 met stakende stemmen werd afgewezen: "Eerst maar eens niet meer op zondag rij
den".
Ook Provinciale Staten hadden het er moeilijk mee. Op een zaterdagavond was in
Westkapelle een wagen, die maandag om 6.30 aan de Loskade in Middelburg moest
staan, bij het passeren van de laatste tram nog niet geheel beladen. Afgesproken werd dat
de locomotief, die maandag de eerste tram van Koudekerke naar Middelburg moest rij
den, voordien de wagen in Westkapelle zou ophalen. Onder het heersende zuinige beleid,
besloten machinist en conducteur van de laatste tram op zondagavond (het was al donker)
de wagen vast mee te nemen: "Dat scheelde maandagmorgen een extra rit en een over
uur", een argument waar niet veel tegen in te brengen was. Maar och. ze werden gezien
en de zaak werd aangebracht. Groot spektakel in de Staten bij de behandeling van de sub
sidieaanvraag: "Goederenvervoer op zondag, dat was bijna vragen om het Laatste Oor
deel". Na het uitrazen van de storm werd dan toch nog gunstig beschikt. Wat ze echter in
de Staten niet wisten, was dat de machinist en de conducteur die zondagavond de wagen
72