Piel Broerse aan de speeltafel van het stadhuis te Vlissingen
(foto archief van de schrijver)
Ik herinner me de eerste tocht naar Mechelen nog heel goed. Mij in dichte mist voort
bewegend op een pruttelende tweetakt motor had ik het ondanks mijn leren jas ontzettend
koud. In het centrum van Antwerpen werd mijn oor onaangenaam getroffen door een
schel gefluit. "Dat kon wel eens voor mij zijn", dacht ik en stopte. Uit de mist dook een
politieagent op, die mij op barse toon vroeg: "Ziet gij die rode lichten niet. of dacht gij dat
die daar staan voor de veugelkes?" Ik poetste mijn bril af en zag de lichten. "Kuisen en
wegwezen", was zijn advies. Een beste man, die agent.
En dat was ook Staf Nees, de beroemde Mechelse beiaardier, van wie ik les kreeg. Hij
was een virtuoos op de beiaard en een voortreffelijk pedagoog. Van het gemeentebestuur
van Vlissingen kreeg ik de beschikking overeen oefenklavier. Na twee jaar studie behaal
de ik het einddiploma. In 1951 vond de inwijding plaats van het door Petit en Fritsen uit
Aarle-Rixtel gegoten carillon. Later kreeg ook het Vlissingse stadhuis een klokkenspel.
Dat mocht ik ook bespelen, evenals de carillons van Middelburg en Veere.
Vooral in de zomer heeft een beiaardier van vier torens het druk. Daarbij kwamen nog
de uitnodigingen uit binnen- en buitenland om concerten te geven. In Brussel speelde ik
op een carillon van het Vaticaan. dat daar op de wereldtentoonstelling stond opgesteld.
Voorts in Aalst, Ostende, Tongeren en Mechelen. In ons land speelde ik vaak op het caril
lon van het koninklijk paleis op de Dam in Amsterdam en in andere grote steden. In 1971
nam ik in Hilversum deel aan de internationale beiaardwedstrijd en sleepte de eerste prijs
voor improvisatie in de wacht. Mijn composities "La tour chantante" en "Tenia con varia-
zione" werden in België bij gelegenheid van een compositiewedstrijd voor beiaardmu-
88