der) leverde de bijbelse toenaam Enak op, naar de reuzen uit Numeri 13 vers 33. Naast iemands gestalte kwam zijn of haar manier van lopen in aanmerking voor naams- ontlening: Jan Gat die het betreffende lichaamsdeel achteruit stak en aldus wat krom liep (Serooskerke), Dribbel (Oostkapelle) en Duukeleend die door een korter been een licht waggelende gang vertoonde (Middelburg). Slepersknecht Pauw Cense uit Middelburg had eveneens een korter been, wat gecompenseerd werd door een verhoogde schoen. Naar dit loodzware hulpstuk dat soms dienst deed als wapen bij onenigheid, werd Cense de Stoomhamer genoemd. Anderen hielden het er op dat die naam aan de buitengewone kracht van zijn vuisten ontleend was. Die kracht gebruikte hij overigens voornamelijk wanneer men hem uitdaagde. Een marineman die, in een Vlissingse danstent, neerbui gend vroeg of hij wel bij de kapstok kon, werd door Cense met jas en al aan die zelfde kap stok geparkeerd. Eveneens van de herkomst van de naam de Fluitketel zijn twee verschillende verhalen bekend. De steenhouwer die dit aanging en in Middelburg achter het Hofplein woonde, overigens een bijzonder goed ontwikkelde autodidact, had door zijn werk stof in de lon gen gekregen. Hij hijgde dan ook als een paard uit de kolenmijnen, hoestte ijselijk en bracht in die toestand fluitende geluiden voort. De tweede verklaring verwees naar zijn éénmans-huishouden waar hij met weinig gerief toe kon. Toen hij eens bruine bonen wilde eten en geen pan kon vinden, liet hij de bonen wellen in de fluitketel. De bonen zet ten natuurlijk uit en de ketel barstte open. Geschiedenis en beroep Bijnamen laten soms iets zien van de tijd waarin men leeft, in die zin dat namen uit de geschiedenis onder de bevolking een bepaalde associatie gewekt blijken te hebben. Colijn te Serooskerke was flink zuinig en stond dus in de zelfde roke als de minister-president van 'de gave gulden'. Alva te Oostkapelle was nogal bars en heette dus naar het toonbeeld van grimmigheid in 's lands historiën, de bekende hertog uit de tachtigjarige oorlog. Hoe Columbus in Serooskerke aan zijn naam kwam, is me onbekend, maar de ontlening in twee andere gevallen is overduidelijk. De Duitse Keizer die in de Winterstraat in Middelburg woonde, droeg een enorme snor en een pet met een anker, zodat hij gelijkenis vertoonde met Wilhelm II die sinds 1918 als vluchteling in Doorn woonachtig was. De relatie tenslotte tussen Kuyper, Arjaan Jobse uit Oostkapelle, en Abraham Kuyper was nog directer. Arjaan groeide op in een groot gezin in Biggekerke en kreeg van zijn vader opdracht om langs de deur te gaan bij gereformeerde mensen en boeken van Kuyper aan de man te brengen, een extra bron van inkomsten. Aan lectuur zelf werden overigens ook wel namen ontleend: Blikoortje te Serooskerke heette naar een figuur in één van Pennings boeken over Zuid-Afrika, Pijpje Drop was een stripfiguur waarnaar in de jaren dertig Jo Willeboordse in Oostkapelle vernoemd werd. Geregeld werd het beroep of de bijverdienste van dorps- en stadsbewoners hen als bij naam meegegeven, in enkele gevallen in de vorm van een toespeling zoals Bram Oenderpoepkippenhouder te Vrouwenpolder of Jan Kipde poelier van Oostkapelle. Namen als Kootje Olie (Grijpskerke), Petrolie Pietje (Middelburg), de Voddevent en de Bokkeboer (Vrouwenpolder), Jan BodeJan Antiek en de Kuper (Oostkapelle) kregen de betrokkenen haast als vanzelf. Kees de Kam van Vrouwenpolder stond bekend als de Geitendokter omdat hij met zijn magere handen geiten kon helpen verlossen. Wanneer 99

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 101