te onpas de Tien Geboden te citeren met de woorden 'De Wet zeit.Hij kende 'de Wet' dan ook van buiten en liet zijn zoon Piet de bijnaam Piet de Wet na. Zijn andere zoon Lein ontleende aan zijn hoofddeksel de naam Lein Pet. Gedragingen en gebeurtenissen Van de grote boeren die buiten de dorpen woonden, kwamen vooral de meest krenterige werkgevers voor een bijnaam in aanmerking. Die eer viel hen te beurt naar aanleiding van hun eigen gedrag, waarbij vooral de voeding van het inwonend personeel een rol speelde. Meelvet draaide bijvoorbeeld in plaats van vet, meel door de stropie, destijds het smeersel op de boterham. Bij Jan Ei, ook wel Jan Pap of Jan Biebel genoemd, kregen de knechts en meiden een half ei bij de maaltijd. Ko Krentebrööd was een boerenzoon die het krenten brood dat traditioneel naar de arbeiders op 't land gebracht werd bij gelegenheid van grote visite, zelf opat. Een boer die om zijn hardheid als werkgever bekend stond, kreeg de naam van het hardste tropische hardhout, dat toen ook al bekend was: het Groenhardje. Zuinigheid was trouwens onder alle categorieën der bevolking een eigenschap die tot het geven van bijnamen uitnodigde. Vooral middenstanders die in zuinigheid uitblonken, werden door hun potentiële klanten benoemd. De Watergeus schonk in zijn café in de Latijnse Schoolstraat in Middelburg in de oorlogsdagen toen de jenever schaars werd. ouwe klare aangelengd met gedistilleerd water. Een fruitboerdie met een handwagen zijn waar in de binnenstad aan de man bracht, heette Tik op de Schaal. Wanneer iemand nog een extra appel of peer wenste als de fruitboer zijn gewichten al neergezet had, gaf hij voor het gemak even een tik op de schaal zodat het juiste gewicht aangegeven werd. De tik werkte echter in het algemeen in het nadeel van de klant. De bakkersknecht Halfje Wit kreeg zijn naam toen hij op de Balans of in de Bleek de hulp van een aantal jongens inriep om zijn kar tegen de hoogte op te duwen. "Help eens douwe, dan krijg je een bolus Toen de hobbel genomen was, aldus Clem van Kempen, ging hij naar de voorklep van de kar om daar op te merken "Alleen nog maar een halfje wit." De echo van dat zinnetje klonk tientallen jaren na. Armoede kon echter ook de reden zijn tot zuinigheid, zoals in het geval van het vrouwtje dat steeds in een groen versleten jak liep en daar haar bijnaam aan ontleende. Wie het dui delijk breed kon laten hangen, maar het per se niet deed, was de Staert, een Middelburger die steevast weigerde om een rondje te geven in 't café. Wanneer hem zelf een borrel aan geboden werd, moest hij die wel weigeren en hij deed dat altijd met de woorden "Dank je, ik heb nog een staartje." Zijn stadgenoot Piet Wanjon, uitbater van café Sint Joris naast het stadhuis, hanteerde een eigenaardige praktijk om toeristen naar binnen te lokken. Omdat het nog werkte ook lieten de omringende uitbaters vaak genoeg hun ongenoegen blijken. Wat deed Wanjon? Wanneer er Engelse en Belgische dagjesmensen met een bus op de Markt arriveerden, snelde hij toe: "Very good tea and coffee, over there please!" Armoede was zeker niet het probleem van deze Piet Bus, hij zal zich aan zijn bijnaam vast niet erg gestoord hebben. Dat mensen dikwijls vernoemd werden naar bijzondere gedragingen die bij hun persoon pasten, zal duidelijk zijn. Neus-kiek-om uit Middelburg was een man met een grote neus die op honderd meter honderd keer omkeek, den Otter was een inwoner van Vrouwen polder die zelden iets uitvoerde en met zijn dikke lichaam meestal lui aan de dijk lag. Lamme Louis was een meisje dat haar handjes nogal liet wapperen en naar een destijds 101

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 103