luk als 'Kwark' geboekstaafd), Boluut (Ko Vermeulen) en Olie (Johannes Jongepier). In Oostkapelle, waar bijnamen wat minder voorkwamen, zeker in degelijke gereformeer de families die arbeidzaam en beheerst door het leven gingen, waren allerlei bijnamen evenmin negatief bedoeld. Uit het eerste kwart van de twintigste eeuw dateren Sae (Simon den Hollander), Mous (Jaap Sturm sr.), Marnix (Bram Wattel sr.), Staele Keutje (Johannes Ludikhuize), Bello (Arjaan Hoefkens), Schuttertje (Willem Spruijt) en Jan Broek of Proek (Jan Geldof). Keutje (Arjaan Goozen sr.) en Alejas (Willem Wisse) uit die periode waren wél scheldnamen. Van iets latere datum zijn de bijnamen Louw Lêêuw (Louw Francois), Piep-Beu (Bartel Wattel), Onweer (Willem van de Woestijne) en Bon (Jan Geldof). Nog recenter zijn Robbe, de Joenge Bon, Krien Buis en Krien Kras, terwijl met namen als Foenkel, Boes, Mosse, Jijs, Puupe en Babbe de tijdgrens van de Tweede Wereldoorlog verre overschreden is. Bijnamen? Ze zijn er nog, en of dat gelukkig is of ongelukkig, moeten we maar aan de dra gers ervan ter beoordeling overlaten. Voor de lezende en niet te vergeten de schrijvende mens is het in elk geval vermakelijk - of niet soms? Met dank aan: Clem van Kempen, Piet en Kee Polderman, Piet en Lies Zwemer en diverse anderen. 103

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 105