De Stuers en een vriendschap voor het leven. Binnen het college was De Stuers als secre taris een toonaangevende persoonlijkheid, die zich met veel bezieling van zijn taak kweet. Spoedig echter openbaarden zich tegenstellingen. Bij de reorganisatie van het departe ment van onderwijs werden in 1875 Kunsten en Wetenschappen ondergebracht bij Binnenlandse Zaken. De Stuers werd benoemd tot referendaris van deze afdeling, in wel ke functie hij direct verantwoording schuldig was aan de minister. Binnen het college ont stond de vrees dat het overbodig zou worden, nu De Stuers zo'n belangrijke post zou gaan bekleden. Bovendien ontstond kort daarop een conflict over de nauwe samenwerking van De Stuers en Cuypers, en over hun beider voorkeur voor de neogotiek. De ruzies liepen zó hoog op, dat het college in 1879 werd ontbonden. Hoewel het gedurende zijn vijfjarig bestaan veel ondernam, heeft het al met al weinig kunnen uitrichten. Belangrijk was voor al dat de overheid zich met het behoud van het cultuurbezit was gaan bemoeien. Maar nog tijdens het bestaan van het college van rijksadviseurs had de Kamer met zorg de stijgende begrotingsposten voor 'monumenten' gadegeslagen. In de jaren na de opheffing in 1879 werd daar dan ook flink in gesnoeid, want monumentenzorg beschouwde men toch als een kwestie van weelde. Hoewel het conflict in feite om hem was ontstaan, bleef De Stuers aan als referendaris. Hij had echter beperkte middelen om zijn beleid te verwezenlijken. Bovendien bestond er in zijn tijd geen enkele wettelijke basis om sloop of beschadiging van gebouwen tegen te gaan. Maar De Stuers was bezield, vindingrijk en vechtlustig. Zo zond hij circulaires naar provinciale en gemeentebesturen om op de hoogte te worden gebracht van plannen tot sloop, herstel of verbouwing. Waar dat mogelijk was probeerde hij door missives, Koninklijke Besluiten en wetsbepalingen monumenten te redden. Met zijn juridische kennis wist hij wettelijke trucs te verzinnen om de verkoop van gebouwen te verhinderen. Ook wist hij subsidies los te krijgen voor aankoop en/of restauratie van gebouwen. Wanneer de overheid daar geen geld voor over had, kocht hij het gebouw soms zelf. om het later aan de Staat over te doen. Vaak was hij tegelijkertijd bezig met verschil lende projecten in heel Nederland, wat ook al gezien de gebrekkige communicatiemidde len van die tijd opmerkelijk was. Zijn tekentalent kwam hem daarbij van pas, want in deze jaren was de fotografie een nog maar nauwelijks ontdekt medium. Van veel gebouwen maakte De Stuers zelf opmetingen, en zonodig wist hij details uit zijn hoofd na te tekenen. Zo beschikte hij over een uitgebreid dossier van het Nederlandse monumentenbestand. In feite heeft De Stuers 25 jaar lang het beleid van Kunsten en Wetenschappen bepaald. Plannen voor zowel de restauratie van oude bouwwerken als voor de bouw van nieuwe rijksgebouwen werden aan De Stuers voorgelegd. Hij werd daarin geadviseerd door Cuypers. Zo hebben beiden een stempel gedrukt op het aanzien van het laatste kwart van de 19de eeuw, de bloeiperiode van de neogotiek. Maar hoewel in deze jaren dankzij hen veel monumenten werden gered, ging de sloop overal op grote schaal door. In veel geval len waren zij niet bij machte om afbraak tegen te houden, en kleine bouwwerken als boer derijen, huizen, molens etc. lagen nog buiten hun gezichtsveld. In juli 1901 trad De Stuers af als referendaris bij Kunsten en Wetenschappen, om zitting te nemen in de Tweede Kamer. Daar kreeg hij natuurlijk met uiteenlopende zaken te maken, maar Kunsten en Wetenschappen hielden zijn belangstelling. Ondanks de groeiende kri tiek die De Stuers in zijn latere leven te verduren kreeg, werd zijn vertrek bij Kunsten en Wetenschappen als een diep gemis ervaren. In 1916 overleed hij 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 13