Victor de Stuers en de monumenten van Veere De vestingwerken De van oorsprong middeleeuwse vestingmuren en -grachten van Veere werden in de 16de eeuw uitgebreid naar ontwerp van Rombout II Keldermans (1460-1531). Hij liet zich inspireren door de Italiaanse principes van vestingbouw met veelhoekige bastions. Halverwege de 16de eeuw telde de vesting 10 torens, waaronder de Campveerse toren en de Kruittoren. die beide de haveningang flankeerden. Samen sieren zij het stadswapen van Veere. Eind 17de eeuw onderging de Veerse vesting enkele uitbreidingen volgens het stelsel van Menno van Coehoorn. Na de mislukte landing van de Engelsen op Walcheren kwam Napoleon in 1810 naar Zeeland om zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de toestand van de verdedigings werken. Om een nieuwe expeditie van de Engelsen naar Antwerpen te voorkomen gaf hij bevel lot de aanleg van versterkingen langs beide Scheldeoevers. De bestaande vesting werken van Veere werden daarbij uitgebreid. Zo kwam er een nieuwe aarden hoofdwal met bastions, omgeven door een gracht, op 200 meter afstand van de oude omwalling. Als waterkering tussen de vestinggracht en de zee legden de Fransen twee beren aan. De Grote Kerk werd ingericht als militair hospitaal. Om aan bouwmateriaal te komen werden o.a. de laatste resten van het nabijgelegen kasteel Zandenburg opgeruimd. Aldus werd tevens het schootsveld vrijgemaakt van obstakels waarachter de vijand zich zou kunnen verschansen. In 1814 bliezen de Fransen op Walcheren de aftocht. Alle door hen in beslaggenomen gronden en bouwwerken werden volgens de Conventie van Parijs in 1814 aan het rijk overgedragen. De eerste jaren na het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden werden de Zeeuwse verdedigingswerken verwaarloosd, omdat men niet verwachtte dal Frankrijk het nieuw ontworpen Europese evenwicht zou bedreigen. Om aan het verarmde Veere enig finan cieel soelaas te bieden, werd er een klein garnizoen gelegerd dat een aantal leegstaande gebouwen in gebruik nam. In 1839, na de Belgische Afscheiding, noopte de benarde toestand van de schatkist tot flinke bezuinigingen. Verbeteringen aan het defensiesysteem bleven zodoende achterwe ge. In deze jaren werd de vesting Veere min of meer onderhouden; jaarlijks werden poor ten, beren, bruggen en gebouwen voor enkele honderden guldens opgelapt. Volgens de Kringenwet van 1850 werden de Nederlandse vestingsteden geclassificeerd naar hun belang voor de landsverdediging. Veere werd minder belangrijk geacht en dit betekende dat er vereenvoudigingen nodig waren. Zo werd in 1859 voorgesteld de door de Fransen aangelegde buitenwal te slechten, en het materiaal daarvan te gebruiken voor de verster king van de oude hoofdwal. Ook werden de afbraak van de Grote Kerk en een verbetering van de Campveerse toren voorgesteld. Aan de uitvoering is men echter niet meer toegeko men. Een Koninklijk Besluit van 1861 bepaalde namelijk dat de vesting Veere niet langer nuttig en nodig was en daarom moest worden opgeheven. Aangezien het nog lang zou duren eer zou zijn beslist wat er met de vestinggronden en rijksgebouwen moest gebeuren, bleef het garnizoen voorlopig nog gehandhaafd. In een brief aan de Koning reageerde burgemeester Snijders verontrust op dit bericht. Hij wees erop dat de oude omwalling van oudsher eigendom van de gemeente was geweest. Na afloop van de Franse bezetting waren in 1814 de wallen aan het Rijk overgegaan, zon- 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 14