Veere in de achttiende eeuw: stadsgezicht door Comelis Pronk. (RA Zeeland. Middelburg; Atlas
Zei. III v.h. Kon. Zeeuwsch Gen. der Wetenschappen. II. 1005)
der enige schadevergoeding aan de stad Veere. Nude vesting werd opgeheven, behoorden
deze goederen terug te keren naar de oorspronkelijke eigenaar. De waarde van de gronden
was gering omdat de wallen op veel plaatsen werden doorsneden door riolen. Het zou
beter zijn wanneer de gemeente de wallen kon inrichten tot openbare wandelplaats, en ze
met bomen beplanten. De opbrengst van hout en gras zou voor de gemeente een vergoe
ding vormen voor het jarenlange gemis. Daarom verzocht de burgemeester om de oude
binnenwal uit te sluiten van de toekomstige verkoop van de vestingwerken, en deze weer
aan de stad terug te geven. Pas twee jaar later, in 1863, antwoordde minister Thorbecke
van Binnenlandse Zaken dat aan het verzoek om teruggave niet kon worden voldaan.
In het daarop volgende plan tot slechting werd de waarde van de gronden en wateren vast
gesteld op 9.183 gulden. Hiervan waren uitgezonderd het Arsenaal en de omringende per
celen, want die wilde de minister van Oorlog voorlopig nog reserveren. De koper was
verplicht de wallen binnen vijfjaar te slopen, de stadsgracht te dempen, poorten af te bre
ken en bruggen te vervangen door dammen, alles voor eigen rekening. Tegen deze plan
nen schreef de burgemeester een fel protest. Waarom werd Veere anders behandeld dan
andere steden waar de wallen stilzwijgend aan de gemeente waren overgegaan? Waarom
was er de plicht tot afgraving, en waarom was een termijn van vijfjaar daarvoor zo drin
gend? Het leek wel alsof het niet alleen ging om het slechten van de vesting, maar om de
afbraak van de hele stad
In een tweede ontwerp tot slechting waren de voorwaarden weliswaar iets milder, maar de
plicht tot afgraving bleef voor rekening van Veere. De gemeenteraad volhardde echter in
zijn eis tot kosteloze afstand, en wilde evenmin de kosten van het afgraven van de wallen
voor zijn rekening nemen. Voor de verarmde stad zouden de geschatte kosten van ruim
2.100 gulden een ondraaglijke last zijn, temeer daar de stad in deze jaren ook al moest bij
dragen in het herstel en uitdiepen van de haven. Maar de eisen van het rijk bleven gehand
haafd, want de afgraving betekende een voordeel voor de stad omdat hierdoor de waarde
van de gronden zou worden verhoogd.
Intussen was er een nieuwe ramp op komst. Bij een inspectiebezoek aan Veere vond de
minister van oorlog de rijksgebouwen in slechte staat, met name de kazerne in de Grote
Kerk. Het was er 's winters te koud. terwijl de soldaten de verwarming zelf moesten beta
len. Daarom besloot de minister tot opheffing van het garnizoen per I mei 1866. Veere
13