'Het Lam' en 'De Struys' en de Campveerse toren. De Stuers kreeg allereerst te maken met het stadhuis. Het stadhuis, dat eind 15de eeuw werd gebouwd, is evenals dat van Middelburg een typi sche vertegenwoordiger van de Bourgondische bouwkunst. Het is opgetrokken uit Zuidnederlandse kalksteen die zich leent voor rijke ornamentiek: spitsbogen en nissen met beelden van de heren en vrouwen van Veere. Ook het hoge dak met zijn vele dakka pellen is Vlaams. De toren uit 1591 eindigt in een peervormige top, bekroond door een koperen windvaan. Het bordes is in Lodewijk XV-stijl. Verschillende malen is de toren door storm en bliksem beschadigd. Zo waaide tijdens een najaarsstorm in 1877 de koperen windvaan van het dak, waardoor de peervormige top eveneens werd beschadigd. De gemeente stuurde een brief naar Binnenlandse Zaken, waarin zij uiteenzette dat de kosten van herstel haar krachten te boven zouden gaan. De kosten zouden vooral oplopen omdat voor het herstel steigers nodig waren. Deze kostten 250 gulden, terwijl men het eigenlijke herstel raamde op 695 gulden. Als subsidie achter wege bleef, zou de peer van de toren moeten worden gesloopt. Mocht dit één van de schoonste monumenten van Nederland worden aangedaan? Referendaris De Stuers had dit verzoek blijkbaar voorgelegd aan de rijksadviseurs, want zij rapporteerden dat de be grote som wel wat hoog was. Zij stelden voor dat de gemeente een plan en een bestek aan hen ter goedkeuring zou sturen, en dat het rijk daarna zou bepalen hoeveel geld ervoor beschikbaar was. Maar kort erna volgde door toedoen van De Stuers een Koninklijk Be sluit dat een subsidie a 945 gulden goedkeurde. Er was wat overhaast gehandeld, want nog geen twee weken later, in januari 1878, stuurden burgemeester en wethouders opnieuw een brief. Daarin stond dat tijdens de herstelwerkzaamheden was gebleken dat de kosten aanzienlijk hoger zouden uitvallen dan was geraamd. Men verzocht daarom om een nieu we subsidie van 2.000 gulden. Binnenlandse Zaken stuurde dit verzoek door naar het col lege van rijksadviseurs, maar dit wist blijkbaar niet wat het met de onverwachte tegenvaller moest aanvangen. Het antwoord liet een tijdje op zich wachten. In mei 1878 drongen burgemeester en wethouders dan ook aan op een spoedige beslissing omdat de kosten in het najaar, vanwege de weersomstandigheden, hoger zouden worden. Bovendien was gebleken dat er wat aan de bliksemafleider mankeerde, en dat deze bij onweer eerder een gevaar dan een beveiliging vormde. De rijkadviseurs verzochten archi tect J. Gosschalk ter plaatse onderzoek te doen. Deze adviseerde de reeds toegestane sub sidie a 945 gulden te verhogen tot 1.600 gulden. Om er zeker van te zijn dat het geld op de juiste wijze zou worden besteed, zouden halverwege de werkzaamheden de rijksadviseurs poolshoogte moeten gaan nemen. Pas na afloop van het werk zou de subsidie kunnen wor den uitbetaald. In juni kreeg de gemeente toestemming om aan het herstel te beginnen. Na drie maanden was het toegestane subsidiebedrag geheel verbruikt, maar het werk was nog lang niet klaar. Nadat de loodbedekking was weggehaald bleek dat de toren de laatste eeuwen veel van inwatering te lijden had gehad. De peer en de versieringen waren inmiddels wel doel treffend gerestaureerd, maar om te verzekeren dat de toren tegen toekomstige stormen bestand zou blijven waren andere herstellingen noodzakelijk; anders zou de recente res tauratie nutteloos zijn geweest. Daarom verzocht de gemeenteraad om het reeds toegesta ne budget van 1.600 gulden te verhogen tot 2.000 gulden. Dit was, naar hij hoopte, de laatste keer. Een beslissing hierover was dringend, omdat vóór de komende najaarsstor men de steigers moesten worden afgebroken. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 21