In 1912 vroeg de Vereniging ter Bevordering van het Vreemdelingen Verkeer op Walcheren om het andere Schotse huis, 'Het Lammetje' dat immers leeg stond, tijdelijk te mogen inrichten voor exposities. Sinds een aantal dagen namelijk verbleven er in Veere een Engelse kunstschilder met een twintigtal leerlingen. Zij zouden graag voor een paar weken van het huis gebruik willen maken om hun studies ten toon te stellen. Het zou een goede ontmoetingsplaats zijn voor schilders en kunstminnende vreemdelingen, en de aan trekkelijkheid van Veere zou door deze expositieruimte worden vergroot. Het rijk stond een voorlopige vergunning toe. Aangezien het pand ooit als pakhuis was gebouwd, waren de zalen veel te groot om het als een woonhuis te verhuren. Bovendien ontbraken er voor zieningen als water, elektriciteit en een keuken. Herinrichting tot expositieruimte zou het historische aspect niet benadelen. Een paar jaar later, tijdens de Eerste Wereldoorlog, werd het huis opgeëist voor de mobili satie. Omdat de bouw van barakken te kostbaar was, liet het Ministerie van Oorlog solda ten huisvesten in de Grote Kerk en in 'Het Lammetje'. Na afloop bleek de schade aanzienlijk: de plavuizen vloer, de glas-in-lood-ramen en de tuin bleken alle vernield. Hel andere huis, 'De Struys', was in de oorlog een toevluchtsoord geworden voor verdre ven Franse en Belgische kunstenaars, waaronder Conrad Kikkert, Le Fauconnier en WalterVaes. Deze laatste woonde van 1915 tot 1916 in 'De Struys', tot Albert Ochs, door de oorlog in Duitsland van zijn fortuin beroofd, erin 1916 zelf definitief ging wonen. Van die tijd af organiseerde hij er samen met de schilder Walter Vaes en de kunstcriticus Albert Plasschaert (echtgenoot van Lucie van Dam van Isselt) jaarlijks schilderijenten toonstellingen. Ook adviseerden zij hem bij de aanleg van zijn antiekverzameling. Naast deze tijdelijke tentoonstellingen begon zijn dochter Alma met de aanleg van een vaste col lectie klederdrachten, scheepsmodellen, porselein en meubels. Toen het rijk in 1921 het ernaast gelegen 'Lammetje' aan Albert Ochs afstond, werd de benedenzaal ingericht als scheepvaartmuseum, en exposeerden op de bovenverdieping buitenlandse kunstenaars, onder wie Zadkine. Vader en dochter voorzagen in hun levensonderhoud door verkoop van schilderijen en antiek; beiden hadden een goed zakentalent. Na de dood van haar vader in 1921 zette Alma de tentoonstellingen voort. Zij hield lezingen en rondleidingen, en ook verkocht zij kleine antieke voorwerpen aan het groeiend toeristenpubliek. Had 'Het Lammetje' in 1908 een ingrijpende restauratie ondergaan, 'De Struys' was na genoeg in de oude staat gebleven. Bij regen lekte het er dan ook aan alle kanten. In 1939 vertrok Alma naar Engeland en daarmee kwam een einde aan dit inspirerend kunstenaars centrum. Met het Rijksinstituut voor Monumentenzorg was Alma overeengekomen dat het huis en een deel van de kunstcollectie na haar dood aan de Nederlandse Staat zouden komen. De beide huizen werden in 1950 ingericht als museum. De Campveerse toren De ingang van de haven werd eertijds geflankeerd door havenhoofden, torens en poorten, die gezamenlijk deel uitmaakten van de verdedigingswerken van de stad. Volgens de plat tegrond van Guicciardini uit 1610 waren de beide torens, de Campveerse en de Kruil- toren, halfronde, in de walmuur uitgebouwde rondelen. Van oudsher zou de Campveerse toren een stadsherberg zijn geweest. Omdat de toren en aangrenzende gebouwen deel uitmaakten van de vestingwerken, was een deel hiervan in de 19de eeuw in gebruik voor het garnizoen. In de west-vleugel werden twee vertrekken 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 30