ingericht voor een officier en een paar soldaten. In 1859 koesterde men grootse plannen
tot verbetering van de oude hoofdwal. De Campveerse toren zou daarbij weer een verde
digingsfunctie moeten krijgen: op de eerste verdieping plande de militaire ingenieur een
batterij kanonnen ter bescherming van de courtine, de muur naast de toren. De muren van
de toren zelf moesten worden verdikt om het vijandelijk vuur te kunnen weerstaan.
Volgens deze plannen zouden onder andere de Noorderhoofdspoort en de huisjes aan de
westzijde van de toren moeten worden gesloopt en door een nieuwe muur vervangen.
Wanneer de Noorderhoofdspoort precies werd gesloopt? In 1849 verkeerde zij nog in
goede staat, maar in 1893 bestond zij niet meer.
De Campveerse toren werd in de jaren 1840 en 1850 door de gemeente als logement en
koffiehuis verpacht voor 120 gulden per jaar. Kort na de opheffing van de vesting was
men blijkbaar nog optimistisch over het voortbestaan van het garnizoen. De bovenzaal
werd ingericht als officierensociëteit, bij welke gelegenheid men het puntige leien dak
weghaalde en in plaats daarvan een terras aanlegde.
De kanaalwerkzaamheden brachten de herberg een goede nering. Herbergier Adriaan Pot
was één der middenstanders die het meest profiteerde van de aanwezigheid van de circa
450 polderwerkers. Na hun vertrek gingen zijn inkomsten hard achteruit. Pot zei dan ook
in 1873 de huurovereenkomst op. De volgende jaren verschenen achtereenvolgens vijf
andere huurders ten tonele, met wisselend resultaat. In de jaren '90 bedroeg de huur 200
gulden per jaar, maar dit bedrag was niet voldoende om in de onderhoudskosten te voor
zien. De gemeenteraad besloot daarom het gebouw te verkopen. Bij een openbare
inschrijving waren er twee gegadigden. Het hoogste bod a 1.600 gulden deed J.J. van
Beveren, zoon van eerder genoemde wethouder. Men besloot tot verkoop, behoudens
goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Aan de verkoop waren de volgende voorwaarden
verbonden:
1De nieuwe eigenaar was volgens een resolutie uit 1833 van het Ministerie van
Marine verplicht het havenlicht bovenop de toren te onderhouden.
2. De koper mocht het gebouw nimmer slopen, noch geheel, noch gedeeltelijk, behalve
voor vernieuwing, uitbreiding of verbetering. Bij niet-nakoming zou hij een boete a
200 gulden moeten betalen en het gebouw binnen zes maanden in dezelfde toestand
terugbrengen.
Al gauw hoorde De Stuers van deze plannen. Hij vreesde dat eigendomsovergang van de
gemeente naar een particulier een ernstig gevaar voor de toren zou kunnen betekenen. De
laatste voorwaarde van het contract kon men namelijk nogal ruim opvatten; deze sloot
afbraak geenszins uit. En daarmee zou de laatste herinnering aan de oude vesting voor
goed zijn verdwenen. Bovendien strookte de verkoop niet met het streven van het rijk om
Veerse oudheden in stand te houden. Daarom spoorde De Stuers Gedeputeerde Staten aan
om de verkoop te verhinderen. Bij de minister van marine had De Stuers inmiddels geïn
formeerd hoe het precies zat met die overeenkomst uit 1833 tussen Marine en de gemeen
te Veere over het onderhoud van het havenlicht en de toren. Misschien kon op basis van
deze overeenkomst een juridische constructie bedacht worden die verkoop zou kunnen
tegenhouden.
In de Veerse gemeenteraad was men diep verontwaardigd over de weigering van Gede
puteerde Staten om de verkoop toe te staan. Vooral wethouder Van Beveren was nijdig:
zijn zoon zou zijn bod waarschijnlijk willen intrekken. Dit zou betekenen dat de gemeente
met een leegstaande toren zat opgescheept. Wat dit dreigement verder aan boze reacties
29