ontlokte, staat helaas niet in de notulen vermeld, want de vergadering werd achter geslo
ten deuren voortgezet. Uiteindelijk besloot men in beroep te gaan bij de Kroon, en in
afwachting van een uitspraak mocht Van Beveren jr. de toren voor een gering bedrag
huren.
Inmiddels hadden Gedeputeerde Staten aan architect J.A. Frederiks de opdracht gegeven
om de plannen tot herstel van de Cantpveerse toren na te gaan. Na onderzoek keurde
Frederiks deze plannen volstrekt af. Hij had vooral bezwaar tegen de voorgenomen
cementbepleistering. Die was niet alleen overbodig, maar druiste ook in tegen de restaura
tiebeginselen van De Stuers en Cuypers. Dit plan was een aanwijzing te meer dat de
gemeente geen inzicht had in monumentale schoonheid.
Uiteindelijk kwam de Raad van State op 4 juli 1901 met zijn vonnis, waarin de bezwaren
van de gemeente Veere werden weerlegd. Het bezit van de herberg was voor haar geen
financiële last. Integendeel: nu het vreemdelingenverkeer toenam kon de gemeente een
hogere huur vragen. Het was bovendien een ernstige nalatigheid dat zij het ministerie van
marine niet van de voorgenomen verkoop op de hoogte had gesteld. Ook had de gemeente
in verschillende opzichten blijk gegeven dat zij het gebouw niet naar waarde wist te schat
ten. Niet alleen de plannen tot verkoop en het ondeskundige restauratie-ontwerp wezen
daarop, maar ook had de gemeente nimmer bij het rijk om een restauratiesubsidie ver
zocht. Als laatste argument voerde de Raad van State aan het Koninklijk Besluit van 1884.
Verkoop van de toren zou strijdig zijn met het algemeen belang: monumenten dienden
ongeschonden bewaard te blijven vanwege de opvoedende en veredelende invloed op het
nageslacht. De uitspraak van de Raad van State resulteerde dan ook in het Koninklijk
Besluit dat verkoop verbood.
De verkoop ging niet door, maar intussen zat men in de Cantpveerse toren met een lek
kend dak. De gemeente kon herstel nauwelijks betalen, terwijl zij in deze jaren ook al zat
opgescheept met de restauratiekosten van de Cisterne. In 1903 richtte de gemeente een
verzoek aan het rijk om subsidie, maar kreeg daarop geen antwoord. Ook in de volgende
jaren bleven smeekbedes onbeantwoord. Pas in 1917 werd er een subsidie toegekend. De
uitvoering van de restauratie zou door architect J.A. Frederiks ter hand worden genomen.
Was Frederiks destijds een groot bewonderaar van De Stuers en Cuypers geweest, nu was
hij blijkbaar geheel gewonnen voor de nieuwste restauratie-opvattingen. Die hielden kon-
weg in dat men de in latere tijd aangebrachte wijzigingen diende te handhaven. Zo bleef
bij deze restauratie het platte dak uit 1861 intact. En zo bestaat er een foto uit circa 1930,
waarop de exuberante schrijver Hendrik Willem van Loon met consorten een wedstrijd
tussen vissersboten staat gade te slaan vanaf dit platte dak.
Bij een restauratie in 1950 bleek men inmiddels weer van beginselen te zijn veranderd en
keerden het leien puntdak en de gotische gevel weer terug.
Conclusie
Uit het voorafgaande is duidelijk geworden welke zaken de Veerse monumenten in de
loop van de 19de eeuw hebben bedreigd. Daar was allereerst de economische neergang
van de stad, die nog erger werd door de opheffing van Veere als vesting en door het ver
trek van het garnizoen. Het ministerie van financiën wilde niet langer het onderhoud voor
zijn rekening nemen, en het wilde zich er zo voordelig mogelijk van ontdoen. Voor al deze
rijksbezittingen, de vestingwerken, de affuitloods, en een paar kazernes, betekende dit
30