Interieuropname van de Grote Kerk, kort voorde verwijdering van de Napoleontische houten vloe ren. Foto C. W. Bauer, circa 1885, coll. Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist. opnieuw zwaar beschadigd en slechts provisorisch hersteld, kon het gebouw niet langer als kerk worden gebruikt. Het werd militair hospitaal, een nieuwe functie ten behoeve waarvan de Fransen onder Napoleon er een viertal vloeren in aanbrachten. Na de Franse tijd diende het voormalige kerkgebouw achtereenvolgens als werkhuis voor bedelaars en landlopers, als hospitaal en als kazerne. Vanaf 1866 dreigde echter sloop voor de kolos, die - zo redeneerde de kerkelijke gemeente - aan afkomende bouwmaterialen een klein fortuin zou opbrengen. Burgemeester Snijders van Veere was destijds de eerste die voor de Grote Kerk in de bres sprong en in 1874 haalde hij het juist opgerichte College van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst erbij. Dit college, en dan met name zijn secreta ris Victor de Stuers, wist zowel het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen als het Amsterdamse Koninklijk Oudheidkundig Genootschap ertoe te bewegen een adres tot behoud van het kerkgebouw aan de Tweede Kamer te zenden. Deze actie had succes, de sloop was van de baan, maar herstelwerkzaamheden kwamen daarna maar moeizaam van de grond. In 1875 kwam de Haagse architect H.P. Vogel naar Veere om er de toestand van de Grote Kerk op te nemen. Hij concludeerde onder meer dat de "kunstwaarde van het oorspronke lijke gebouw groot was" en dat het "te bejammeren is dat men nu over het algemeen aspect der kerk inwendig niet kan oordelen en dus ook de verhoudingen tusschen de leng te. breedte en hoogte te scheppen, niet dan bij meting kan afleiden: de vloeren beletten dit ten eenen male: bij het binnentreden ontdekt men zelfs niet eens dat het een kerkgebouw is". In de jaren omstreeks 1890 werden de houten vloeren echter alle verwijderd, waarmee de inwendige ruimtewerking was hersteld. 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 38