Zeeuwen delijke sporen van latere restauraties, maar het staat inderdaad op de 'Bouwerij' (erf en opstallen) van 'peg-legged'-Peter (de man had een houten been), die er voor zich een kapelletje had laten bouwen en Koningin Wilhelmina heeft er tijdens de Eerste Wereldoorlog een monument bij laten plaatsen. Z'n buurman is de bekende Commodore Matthew Galbraith Perry, die met zijn eskader in 1853 de deur naar Japan wist te forceren. Hoe die daar is terecht gekomen weet ik niet, maar ze vormen wel een merkwaardig kop pel. Stuyvesant opende zogezegd de weg naar Amerika, Perry de weg naar Japan. Het ver schil is dat de Nederlandse kolonisten Stuyvesant in de steek lieten toen ze door de Engelsen werden bedreigd en weigerden te vechten, terwijl de Amerikanen, die Stuy vesant had helpen maken, via het door Perry gemaakte gat, handig Japan binnen glipten. Wabeke vertelde me ook, dat de Nederlanders na die tijd vrij snel hun taal opgaven en Engels begonnen te spreken, maar dat onder de inmiddels ingevoerde negerslaven het Nederlands nog tientallen jaren lang de voertaal bleef. Niettemin staan wij in Amerika nog vrij goed bekend, vanwege Peter Stuyvesant en vanwege onze slimme handeltjes met de Indianen. Degelijk Nederlandse namen maken nog steeds de 'adel' van de V.S. Gou verneur-Generaal Kieft van Nieuw Amsterdam had in 1639 de gronden op 't Lange Eylandt ook voor een fooi van de Rockaway-lndianen gekocht. Terwijl ik dit schrijf, zie ik op de tv President Bush in Holland Michigan vechten voor zijn presidentiële leven en de verleiding is groot nog even voort te gaan met m'n Amerikaans- Zeeuwse herinneringen. Het zou echter weinig nieuws opleveren, want de relatie van onze provincie met de V.S. is allang elders beschreven en ik heb er niets persoonlijks aan toe te voegen. Wel zie ik in die brieven opeens een aantal namen van mensen met wie ik in Indië heb samengewerkt. De meesten zijn overleden; een paar hoort echter nog steeds tot mijn vriendenkring en het merkwaardige is, dat ik nu weet, wat ik toen niet wist. namelijk dat het Zeeuwen waren. Ik loop nu langs de rand van een naar soort regionalisme, maar ik geloof dat rustig te kun nen doen, omdat dit Zeeuw-zijn pas is gebleken toen we ons allang uit het maatschappe lijk leven hadden teruggetrokken en, sterker, ons voor een deel hadden teruggetrokken bij onze penaten. Ik kan me voorstellen, dat onze omgang destijds een wijdere dimensie had gekregen als we hadden geweten, dat we in onze jeugd dezelfde leraren hadden gesard of op dezelfde scholen hadden gezeten. In Indië is dat nooit ter sprake gekomen; we hadden het waarschijnlijk te druk met andere zaken. Ik noem er twee. Lou Jaquet was in mijn tijd hoofd voorlichting Binnenlands Bestuur. Na de souvereiniteitsoverdracht kwam ik hem tegen in Den Haag, waar we alletwee rondlie pen met de vraag "wat zullen we nou gaan doen?" Onze 'carrières' waren immers wreed afgebroken. Ik had nog niets, maar dacht erover nog een paar jaar naar Indonesië terug te gaan. "als ze me nog toelaten". Lou had z'n zachte sarcasme nog niet verloren. "Ik heb in ieder geval een huis toegewezen gekregen aan de Kostverloren Kade. Niet erg stimule rend. maar in ieder geval iets." Dat iets bleek het begin te zijn van een prachtige carrière bij Buitenlandse Zaken. In die tijd heeft hij een paar boeken geschreven en toen een daar van werd aangeboden op het Binnenhof belde zijn uitgever mij op om me uit te nodigen daarbij te zijn. Na het officiële gedoe stapte ik op hem af. We hadden elkaar in jaren niet gezien en het weerzien was aanleiding tot een borrel en een etentje. Tenslotte stond ik op. 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 76