PEZEM en ik vond hem een bijzonder aardige man. Maar ja, het was allemaal meer van hetzelfde. Weer van die versluierde verhalen, net als in de kinderbijbel van Van de Hulst, die bij ons natuurlijk ook op tafel lag. Neem nou die Simson. Hij leeft bij mij voort als een krachtpat ser, die ik niet graag op het Koopmansvoetpad zou willen tegenkomen, want van een klap met een ezelskinnebakken zou ik wel niet terug hebben en het was toch eigenlijk een rot vent. Je gaat toch niet troepen vossen met de staarten bij elkaar binden aan brandende tak kenbossen en ze dan door de korenvelden jagen? En wat moest die sukkel de hele tijd bij mevrouw Delila doen? Hij kon toch weten dat ze hem alleen maar naar de Filistijnen wilde helpen? Vergers deed zijn best om zich door deze moeilijke materie heen te werken, maar het klonk niet overtuigend en wat zouden we? In een uur waren we gesticht en weer buiten. Dan konden we naar de Boule of naar de sluizen. Er waren wonderen, natuurlijk, en daar schreven we alles maar aan toe. Of aan het kindeke Jezus, ook zo'n vroegwijs mannetje. Twaalf jaar en hij wist alles al. P.J. Koets en de Palingstraat hebben me intussen aardig van m'n propos afgebracht. Ik had willen zeggen, dat een zekere ingetogenheid of bescheidenheid veel Zeeuwen in de dia spora belet over hun afkomst te praten. Ze maken er, desgevraagd, geen geheim van, maar ze zullen er evenmin over beginnen. Kan er uit z'n uithoek iets goeds voortkomen? Ze zijn ook moeilijk te herkennen, als het dialect van hun jeugd niet doordringt in hun uitspraak van het Nederlands. Soms kun je ze betrappen als ze het woord 'zeeuws' uitspreken of als ze je vertellen, dat ze er wel even 'om' komen. Doen ze dat niet dan blijven ze regionaal anoniem. Keurige Nederlanders van onbekende herkomst. 'Goed rond' (weet u wat dat betekent?) worden ze pas als ze merken, datje een van hen bent. Maar wanneer ben je dat? Wie en wat is eigenlijk een Zeeuw? Ik zal me niet laten verleiden tot een definitie van dat fenomeen, want ik vrees dat ik daar niet uit kom. Geboorte alleen is niet voldoende. Het heeft iets te maken met een verwantschap met deze provincie, een soort Zeeland-gevoel, waaraan door het Zeeuws Tijdschrift nogal wat aandacht is besteed. Laat ik een anekdote vertellen, die daarmee naar mijn idee iets te maken heeft. In de woe lige dagen na de capitulatie van Japan zat ik in Indië. De Nederlandse regering had beslo ten troepen te sturen en zo hoorde ik op een dag, dat er ook een contingent Zeeuwen was gearriveerd. Ze zaten, zo bleek mij uit nadere informatie, ten oosten van Batavia op een plek, die vanwege de aanwezigheid van strand de naam Zandvoort had gekregen. Ik besloot te gaan kijken, waarschijnlijk op grond van dat Zeeland-gevoel, dat ik hierboven al aanduidde en een reeks van andere gevoelens, die gedeeltelijk zullen hebben bestaan uit nieuwsgierigheid (misschien hoor ik nog wat nieuws uit de oude provincie, misschien ken ik nog een paar mensen) en een beetje medelijden (wat moeten die jongens hier in die rotzooi). In Zandvoort meldde ik me netjes bij de wacht en vroeg of ik de commandant kon spreken en, zo ja, waar hij zat. Meteen kwam de 'punch line', die ik nooit heb verge ten: "Zie je der da Pezem-kotje? Nou de zittun. Links." Duizenden kilometers van huis en dan een 'Pezem-kotje'Geen geoohaa over een blauwe zee, kampongs, klapperbomen, Indonesische vrouwen of een temperatuur van boven de 30 graden.... Nee, een Pezemkotje! De transformatorhuisjes in Indië waren inderdaad allemaal gebouwd naar Nederlands model en dus de Pezem! Na nog wat te hebben gepraat met de commandant en een paar van de jongens reed ik in een bijzonder vrolijke stemming naar huis. Er zaten 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 79