niet ontzeggen. Ook dokter Wolters niet, die ik een keer totaal bezweet uit de St. Jacobskerk zag komen en me toen met een verlegen glimlachje vertelde, dat hij twee uur lang bezig was geweest een paar goeie interieur-foto's van het gebouw te maken. Het weer was die dag 'wisselend' bewolkt en net als hij had ingesteld voor een mooie plaat met de zon door de ramen, trok er weer een wolk voor het gebouw. Hopeloos, zei hij. Hij had een bepaalde sfeer willen vangen, maar wat kon hij me niet goed uitleggen en dat hoefde ook niet, want dat ging me veel te ver. Ik wilde een plaatje, van Michiel de Ruyter, van de loodsboot of van een grote krab en dat lukte al bijna niet. Ik had namelijk zelf ook een camera weten te bemachtigen. Hoe, weet ik niet precies meer, maar opeens was het 'zeepkistje' er. Iedere huisvrouw had in die dagen voor de was een plak 'sunlight-zeep'. uit te spreken als sunlicht-zeep, in huis. Lakens en slopen wer den in een grote, ronde ketel gestopt, zo'n ding als 's zomers ook wel voor de weck werd gebruikt, je deed er een lading water bij en in dat water deed je dan een handvol snippers, die je van het sunlicht-blok had afgesneden. Op mij rustte dan op den duur de taak, dat zware vat op het fornuis te tillen, waar de was moest koken. Zo ongeveer was de procedu re, die me als zodanig pas begon te interesseren, toen de zeepfabrikant via zegels of bon nen kleine camera's beschikbaar stelde, die al gauw als 'zeepkistjes' over de wereld gingen. Het waren heel simpele zwarte bakjes, met een lensje en een schuif-diafragma voor zonnig, normaal en donker weer. Kodak had een rolfilm ontworpen met 12 opna men. Die moest je er in het donker inzetten en je kon hem met een knop doordraaien. Te eenvoudig om waar te zijn. maar het werkte als je niet te nauw keek. Je kreeg een plaatje en daar was het toch om begonnen? De zoeker werkte niet al te nauwkeurig en je ving afgesneden hoofden, het filmtransport werkte stroef of helemaal niet, dal diafragma schuifje leidde tot grove miskleunen: je foto's waren of onder- of overbelicht, maar zo af en toe zaten er toch leuke kiekjes tussen en ik wou dat ik ze nog had. want dan kon ik deze Vlissingse verhaaltjes heel wat makkelijker illustreren dan nu. En je leerde van je fouten. Dokter Wolters gaf me aanwijzingen en zelfs een verbeterde versie van het zeepkistje: de Zeiss Ikon Box camera. Hij introduceerde me ook bij Dert en daar mocht ik dan wel eens in de donkere kamer onder leiding van een laborant (deze fraaie namen bestonden toen natuurlijk nog niet) proberen m'n eigen filmpjes te ontwikkelen en af te drukken, als hij het niet te druk had met ander werk. Er waren heel wat knoeiers, zoals ik en er hingen in die donkere kamer hele rijen films te drogen, die niet de moeite van het afdrukken waard waren en alleen maar teleurgestelde gezichten zouden opleveren, maar er was een expert: dokter Wolters, tegen wie ik ook figuurlijk hoog op keek. Dert wist. dat de dokter een nieuwe camera moeilijk kon weerstaan en kwam dan ook trouw met de nieuwste snufjes aan, een statief, een Leica, een speciale klapcamera enz. Die moesten dan thuis voorzichtig worden geïntroduceerd, want tante Mien had zo haar bezwaren tegen die kostbare passie. Ik weet nog, dat hij me thuis een nieuwe aanwinst op z'n kamer demonstreerde - hij had er een speciale bureaula voor - en dat tante Mien onver wacht binnen kwam. "Heb je nou al weer een nieuw toestel gekocht?" "Welnee, Mientje, die heb ik toch al jaren", terwijl ik er de vorige dag bij was, dat hij hem bij Dert kocht. Tante Mien zei niets, maar de geknepen glimlach om haar mond zei: "die smoesjes ken ik." Ik begreep, dat van mij een onbewogen stilzwijgen werd verwacht. Andere doktoren heb ik in Vlissingen eigenlijk niet gekend. We waren nooit ziek en als we eens wat hadden, dan was daar dokter Wolters. Die moest je dan gaan halen, want in de jaren twintig hadden wij nog geen telefoon. Ik weet niet eens zeker of hij er zelf een had. 88

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 90