Wie moest je bellen in een stad met zo weinig aansluitingen? Iedereen zat als het ware op iedereen te wachten voor je zo'n grote mahoniehouten kast in de gang liet aanbrengen. Door aan een slinger te draaien kreeg je verbinding met de centrale en in een hoorn, die meer weg had van een fluit, sprak je dan een nummer. "U spreekt met nummer 12. Mag ik van U nummer 43 alstublieft." Dan hing je op en even later werd je teruggebeld met de mededeling "U spreekt met de centrale. Hier is uw verbinding." Deze fase verviel al gauw en werd vervangen door een "Ogenblikje, alstublieft", waarna je meteen doorverbonden werd. Nummers met meer dan drie cijfers heb ik in Vlissingen niet meegemaakt. Mensen die het belangrijkste deel van het telefoonboek uit hun hoofd kenden waren niet zeldzaam. Bij dokter Smit ging ik eens per jaar op bezoek, onder moeders leiding uiteraard. Hij was een kleine, vriendelijke man met grijzend haar en een bril zonder randen, die als school arts resideerde in het burgerweeskuis (later openbare leeszaal) aan de Badhuisstraat. Hij vroeg altijd wat ik later wilde worden en hield daarvan kennelijk een dossier bij, want toen ik een keer meldde, dat ik zeeman wilde worden, zei hij dat ik vorig jaar voor timmerman had geopteerd. Ik herstelde mijn mededeling dus snel met een "dat is ook goed" en daarna maakte hij nog een obligaat smoesje met moeder, dat niets meer met mij te maken had. Dokter Staverman ken ik alleen maar van gezicht en van verhalen. Ook hij heeft een onuitwisbare indruk op de Vlissingse samenleving gemaakt, want er functioneert nog altijd een 'Dokter Staverman Brigade'. Staverman was niet alleen dokter, maar ook chi rurg en doctor in de gynaecologie, een voor Vlissingse begrippen vrij nieuw specialisme. Bevallen deed je thuis; als je ervaring had, met behulp van de buurvrouw, als je het niet helemaal vertrouwde haalde je er de huisarts bij en als die het ook niet meer wist, ging je naar het ziekenhuis en kwam Staverman kijken. Was de baby er eenmaal, dan ging de zorg weer terug naar de buurvrouw of de baker. Of het instituut van de min ook nog een rol speelde, weet ik niet. Dat er buiten de bevalling om met de vrouwelijke apparatuur ook wel eens iets mis kon zijn, stond niet op het programma. Dat viel onder het nu zo populaire begrip sex, maar dat begrip bestond toen niet of werd weggesmoesd. Wat onder de gordel zat, was onbespreekbaar, hoe druk ook gebruikt. De vrouwen moesten ook boven de gor del uitkijken met wat ze deden, want de 'flapper'-mode van de jaren twintig schreef voor dat alle natuurlijke oneffenheden werden plat gelegd. Het was dus wel even wennen toen er in de Vlissingse dreven een dokter verscheen, die zijn aandacht speciaal op dit gordel instrumentarium richtte en de goegemeente had kennelijk moeite deze aandacht als gezond te beschouwen. Staverman werd dus een veelbesproken man. Staverman had iets met vrouwen of de vrou wen met hem. Wat dat 'iets' was, werd mij als jochie natuurlijk niet duidelijk, maar de manier, waarop zijn naam soms werd genoemd, lacherig over hem werd gedaan of opeens gefluisterd, deden mij donkere dingen vermoeden. Feiten kan ik absoluut niet noemen. Ik zou ze toch niet hebben begrepen. Een ding is in mijn geheugen blijven hangen. Staver man woonde in een prachtig pand ongeveer naast het Van Dishoekhuis (afgebroken natuurlijk, want De Schelde moest die grond hebben) en had een inwonende huishoudster. Dat kind ging op een zondagmiddag wandelen met haar vrijer en zag kans van de Muur van Altena te vallen en haar been te breken. Met de vroeger al eens beschreven ambulance werd ze bij Staverman afgeleverd, die toen zou hebben gezegd: "Je ziet het. Je moet je speelgoed nooit uitlenen, wantje krijgt het altijd kapot terug." De opmerking kan toege schreven zijn, maar het feit dat ze aan Staverman wordt toegeschreven zegt al iets. Jacques Cats, van de PZC, zet me op een ander spoor. Hij publiceerde dit jaar een plaquet- 89

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1993 | | pagina 91