het inhuren van een zogenaamd explicateur, die op zijn manier vertelde wat er aan de gang
was en er soms een geestige show van wist te maken. Film, teksten en explicateur werden
dan aan elkaar gebreid door een pianist met zwoele muziek bij de tedere passages, dans
muziek bij een bal, dreunen in de bassen bij een onweer en eigen improvisaties. In grote
theaters in de randstad werd de pianist op den duur vervangen door een enorm bioscoop
orgel dat hele orkesten kon nabootsen en ook 'los' kon worden gebruikt. Nog jaren zond
de Avro concerten uit op het eigen orgel en kende iedereen de namen van Johan Jong, Cor
Steyn, Pierre Palla of, voor de BBC (Droitwich), Reginald Ford. Ze werden gevierd als de
popsterren van nu.
Toen had de film echter al een enorme transformatie ondergaan. Op het moment dat de
eerste vrouwen met rood omrande ogen en zakdoeken voor de mond het Alhambra-
theater verlieten, waar Al Jolson hen met zijn 'Sonny Boy' en 'Mammie' (I'll walk a thou
sand miles, for one of your smiles) tot snikken had bewogen, viel het doek over
explicateurs en pianisten in de bioscoop. De crisis, die ongeveer te zelfder tijd inzette,
maakte hen voor goed werkeloos. Willem Keijn liet het er echter niet bij zitten. Hij had
zijn eigen ideeën over staatsinrichting, kapitalisme, arbeidsverhoudingen en wat dies
meer zij. maar hij was geen revolutionair, die daarvoor de barricaden opging. Met zijn
hoge, zwarte gleufhoed, zijn vlinderdasje en zijn donkere fluwelen pak zette hij z'n piano
op een kar en trok ermee de straten door, af en toe stilstaande om zijn solo's ten beste te
geven. Het publiek was gewend aan het draaiorgel, maar dat was min of meer legitiem, dat
hoorde bij de stad. Geleidelijk aan waren er ook straatzangers verschenen, die hun levens
liederen langs de huizen zongen en af en toe uit een bovenraam een in een papiertje ver
pakte kluut of stuiver of zelfs een boterham toegeworpen kregen. Het leek op verkapte
bedelarij, maar vooruit, die mensen waren misschien ook niet veel meer waard. Maar dat
nu ook 'meneer' Keijn z'n brood op straat moest zien te verdienen, maakte wel indruk.
Keijn liet zich niet klein krijgen; hij had zijn trots en zijn waardigheid en als het publiek
hem niet meer in de bioscoop kon horen spelen, dan maar tussen het publiek op straat. Een
onafhankelijke, onconventionele geest! Of Keijn goed speelde, weet ik niet, maar hij
speelde wel wat we horen wilden. Bij onze oosterburen regeerde toen de veel gesmade
Weimar-republiek, die voor de onmogelijke taak stond het verslagen land weer een
gezicht te geven en onder andere opbokste tegen een inflatie van ontelbare procenten, die
de mensen na kantoortijd meteen de winkels en de markten indreef om hun dagelijkse por
tie levensmiddelen en andere gebruiksvoorwerpen te bemachtigen, want morgen zouden
de prijzen weer vijftig of meer procent zijn gestegen. In iedere verzameling van Duitse
postzegels staren de bladzijden van die dagen je aan. 'Briefmarken' heetten die dingen.
Een postzegel vooreen brief van 10.000 tot 1.000.000 Mark is daar niets bijzonders!
Watje echter ook over de Weimar-periode kunt zeggen - en er zijn hele bibliotheken over
vol geschreven, want ze eindigde met de Nazi-periode - cultureel was het een periode van
grote bloei. Het is hier niet de plaats om op deze periode nader in te gaan. maar terugblik
kend op sommige details als literatuur en muziek, moet ik toch zeggen dat we ons graag
lieten beïnvloeden. Het land werd overstroomd met Duitse films van de UFA-studio's in
Neu Babelsberg en operettes met bijbehorende 'schlagers'. Het Franse chanson zat er
natuurlijk ook tussen, evenzeer als de Engelse 'ball room' muziek, terwijl we ook luister
den naar de Amerikaanse jazz, maar dat moest stiekem, want onze ouders vonden dat die
meer in de jungle thuis hoorde. Ik heb het idee, dat de Duitsers zeer royaal vertegenwoor
digd waren. Uit die periode ken ik nog heel wat schlagerfragmenten uit m'n hoofd: 'An
93