Schaalvergroting tot 1851 Van doorslaggevend belang voor het hedendaagse bewoningspatroon van de oude kern gebieden van Zeeland (Schouwen, Tholen, Walcheren en Zuid-Beveland) is de indeling in parochies en vierschaarambachten zoals die in de 12de en 13de eeuw tot stand kwam, en waarbij kerken werden gebouwd tot in de allerkleinste nederzettingen. Telde bij voor beeld Walcheren rond het jaar 1 100 nog maar vijf parochies, twee eeuwen later waren het er 36 in getal.4 Na verloop van tijd zette een tegengestelde ontwikkeling in, een proces van opheffen en samenvoegen dat tot vandaag doorgaat. De eerste aanwijzingen daarvoor stammen uit de 15de en het begin van de 16de eeuw. Uit een paar schaarse berichten valt af te leiden dat de geringe toeloop naar enkele kerken op Walcheren zorgwekkende vormen aannam. Dat gold voor Poppendamme, Kleverskerke, Sint Janskerke en voor West-Souburg.5 Heel belangrijk waren de eerste jaren van de Opstand tegen Spanje. Zóveel kerkgebouwen in Zeeland werden toen zwaar gehavend, dat wederopbouw maar in een beperkt aantal gevallen gefinancierd kon worden. Met een besluit tot kerkherstel verleende het geweste lijk bestuur een belangrijke garantie voor het voortbestaan van het bijbehorende dorp. Daarentegen betekenden uitblijvend herstel of afbraak van de kerkruïne meestal de dood steek voor het dorp in kwestie. Schaalvergroting was het gevolg.'' Boudewijnskerke, Sint Janskerke, Schellach en Nieuwerve zijn voorbeelden van vroegere kerkdorpen die sinds die tijd vrijwel van de Walcherse kaart zijn verdwenen. Dat ging natuurlijk niet zonder slag of stoot; er waren krachten én tegenkrachten. Als voorbeeld daarvan het volgende. In 1577 waren de pas - maar waarschijnlijk provisorisch - gerestaureerde kerkgebouwen van Serooskerke en van Grijpskerke toe aan ingrijpend herstel. Dat ging de Zeeuwse Staten financieel te ver. Zij besloten dat de eredienst voor de Serooskerkse gelovigen in het vervolg in Gapinge, en voor die van Grijpskerke in Buttin- ge moest plaatsvinden. De kerkgebouwen daar behoefden namelijk aanzienlijk minder restauratie. De inwoners van Serooskerke en Grijpskerke voelden echter niets voor dit combinatieplan en kwamen met een alternatief: de Staten moesten het voor Gapinge en Buttinge gereserveerde geld maar liever steken in de veel duurdere restauratie van hun kerken. Het tekort zouden de plaatselijke kerkelijke gemeenten dan wel zelf aanvullen, 'op dat de bedieninge van Godes woord niet uyt haare plaatsen na elders getransporteert soude worden.'7 We kennen de afloop. Nog een eeuw later probeerde men in Buttinge van de Staten geld los te krijgen voor kerkherstel en een predikant. Maar het was tevergeefs." Was dit echter anders afgelopen, dan waren wij vandaag bijeen in het kerkdorp Buttinge en lag even verderop het gehucht Grijpskerke. In de berichten over later noodzakelijk herstel van de Zeeuwse kerkgebouwen blijven de gehuchten, de vroegere kerkdorpen zoals Buttinge, ongenoemd. In de 18de eeuw kwamen alleen de kerken in de thans nog bestaande dorpen voor onderhoud in aanmerking.' De gehuchten waren stuk voor stuk opgegaan in grotere kerkelijke gemeenten. In financieel ongunstige tijden ging dit de Staten echter niet ver genoeg en stelden zij pogingen in het werk tot nog verdergaande concentratie. Predikantsplaatsen moesten vervallen. Zo waren er in de 17de en 19de eeuw plannen om Biggekerke en Meliskerke in kerkelijk opzicht te combineren; tegenstand zorgde ervoor dat het in dit geval bij plannen blééf.1" Het burgerlijk bestuur op het platteland speelde zich af binnen de kaders van de ambachts heerlijkheden. in 1574 op Walcheren 29 in getal." Daar waren ettelijke bij met weinig per- 108

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1994 | | pagina 110