Zeeuwse provinciebestuur op aan om ernst te maken met de samenvoeging van dergelijke kleine gemeenten. Maar Gedeputeerde Staten zagen daar niets in.25 Op grond van 'aller wegen bestaanden tegenzin' bepleitten zij de zaak op zijn beloop te laten.26 Herhaalde ministerile aandrang had slechts een volharding in dat standpunt tot gevolg.27 Thorbecke deed toen een nieuwe zet. De gemeentewet schreef benoeming van burge meesters binnen twee jaar voor, hetgeen volgens de memorie van toelichting wel op her benoeming zou neerkomen.28 Op de aanbevelingslijst van de commissaris des konings in Zeeland prijkten kennelijk uitsluitend de namen van de zittende burgemeesters. Maar een herbenoeming van werkelijk hen allemaal, zó voetstoots, dat ging het ministerie toch te ver. Van de commissaris werd daarom een nieuwe aanbevelingslijst verwacht, waarbij hij in overweging moest nemen 'of sommige gemeenten niet onder éénen Burgemeester zou den kunnen worden vereenigd.'29 Het effect van deze Haagse interventie was verbluffend. In 1853 werden in ongeveer de helft (namelijk 56) van de Zeeuwse gemeenten burgemeesters benoemd, de meesten van hen inderdaad herbenoemd. Maar, het waren er slechts 26, en zij kwamen in de plaats van 56 voorgangers. Het verschil werd veroorzaakt door gecombineerde benoemingen. De meeste van de nieuwe combinaties bestonden uit twee gemeenten onder één burgemees ter, maar een enkele keer waren het er zelfs drie. Zo werden op Walcheren voortaan Arnemuiden en Kleverskerke door één burgemeester bestuurd; zo ook Biggekerke en Zoutelande, Grijpskerke en Meliskerke, en Serooskerke en Sint Laurens. Een combinatie van drie werd gevormd door Gapinge, Veere en Vrouwenpolder. Aagtekerke was de enige gemeente in deze serie die met een eigen burgemeester werd bedeeld. Van de in totaal 18 te kleine Zeeuwse gemeenten waren er 17 bij dit combinatieproces betrokken.30 De (eervol) ontslagen burgemeesters ontvingen een standaardbriefje waarin de commis saris des konings hen meedeelde dat niet ontevredenheid over hun ambtsuitoefening de ontslaggrond vormde, maar de wens van de regering om kleine gemeenten voor wat het burgemeesterschap betreft te combineren." Die wens leefde echter maar kort en blijkbaar vooral bij Thorbecke. Zijn opvolgers op het ministerie, kennelijk geconfronteerd met vele protesten, maanden vanaf 1853 het Zeeuw se provinciebestuur tot uiterste terughoudendheid. Combinatie onder één burgemeester mocht niet doorgedreven worden tegen de wil van de lokale besturen en de inwoners in, tenzij 'latere ineensmelting onvermijdelijk zal zijn.' Regel moest zijn dat elke gemeente haar eigen burgemeester had. '2 Het gevolg van een en ander was dat werkelijke opheffing en samenvoeging ook na 1851 een uitzondering blééf." De vrees in bijvoorbeeld Biggekerke voor samenvoeging met Zoutelande, bleek na afloop van het gecombineerde burgemeesterschap ongegrond.34 Het ministerie hanteerde nu als absolute grens een getal van 15 kiezers voor de gemeenteraad - een raad die in de kleinste gemeenten zeven leden telde. Bij minder dan 15 kiezers, zo was de redenering, dreigde het gevaar van een gemeenteraad die telkens zichzelf koos en waarin nooit het vertrouwen opgezegd kon worden. Aan deze nieuwe norm voldeden vier Zeeuwse gemeenten niet; op Walcheren betrof het ook in dit geval Gapinge en Klevers kerke. Beide gemeenten telden rond de 200 inwoners. Opheffing van deze twee gemeen ten werd dan ook de inzet van het provinciaal beleid. Kleverskerke werd in 1857 bij Arnemuiden gevoegd. En Gapinge in hetzelfde jaar bij Vrouwenpolder, nadat samenvoe ging met Serooskerke - een herhaling van de 16de-eeuwse concentratiepoging! - onhaal baar was gebleken.35 112

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1994 | | pagina 114