op het achterplaatsje gezet. Mijn zusje van vijfjaar gilt moord en brand. Ze vindt het vre selijk om zo open en bloot te worden ingezeept en probeert telkens in het kleine badje te gaan zitten. Zondag 19 mei Een vriendje is in Vlissingen geweest en vertelt dat de Duitsers kanonnen hebben opge steld op het fort Linker Reduit. Er is ook een batterij in de Vrijdomweg geplaatst en een bij de Watertoren. Ze schieten naar de overkant en de Fransen schieten terug. Er is veel scha de in de stad. Bas en ik willen gaan kijken, maar we mogen niet fietsen op zondag. Ik zeg dat we de vorige week zondag toch ook hebben gefietst, maar dat is volgens mijn ouders wat anders, dat was vluchten. Bas en ik spreken af dat we morgen naar Middelburg en Vlissingen gaan kijken en thuis niets zeggen, want dan wordt het toch verboden. Maandag 20 mei Als mijn vader tussen de middag thuis komt is zijn gezicht helemaal zwart. Hij heeft door een mals meiregentje gefietst en ook zijn handen zijn zwart gespikkeld. Er zit blijkbaar fijne as of roet in de atmosfeer, dat er met de eerste bui na al dat mooie weer uitregent. Wij pakken direct onze fietsen en krijgen ook roetspikkels op onze armen en bloezen. Het wasgoed, dat met de maandag aan de lijn hangt of op de bleek ligt, zit vol zwarte vlekjes tot grote ergernis van de huisvrouwen. Ze halen de vochtige was direct binnen maar heb ben geen zin het opnieuw te wassen want het is schone vuulte. Na een uurtje is het buitje voorbij. Als het droog is gaan Bas en ik op de fiets naar Middelburg. Het rookt nog erg en er hangt een enorme brandlucht. De binnenstad is afgesloten maar we kunnen wel zien dat het stadhuis en de Lange Jan zijn afgebrand. Het lukt toch om op de Dwarskaai te komen, waar een brandweerploeg bezig is de gevel van de Steenrotse omver te guiten. Het Renaissance pronkstuk is helemaal leeggebrand en de voorgevel staat los. Door een krachtige waterstraal storten de stenen kruiskozijnen en de gebeeldhouwde panelen ach terover in de puinhoop. Wat zonde, dat kan toch gemakkelijk gestut worden, maar weet de brandweer veel. Als we uitgekeken zijn gaan we naar Vlissingen. Bij het Wissel in Souburg is een Duitse ordonnans aan het stunten. Hij balanceert zijn motor met zijspan op twee wielen. Voor ons? Verder is er niemand te zien. In Souburg ontdekken we een Frans tankje tegen een muur. De geschutskoepel staat open en het lukt er een mooie richtkijker uit te schroeven, een prachtstuk voor mijn oorlogsverzameling. Er zijn hier ook Franse granaten terecht gekomen. Bij de Keersluisbrug vinden we in het gras fel gekleurde patjes met metalen regimentsnummers, die de Fransen van hun kragen hebben gescheurd. Vlissingen is helemaal uitgestorven. De kranen van De Schelde staan nog gewoon over eind. Op het Bellamypark hebben de Fransen hun wagens onder de bomen gereden en in brand gestoken en de munitie er in gegooid. Het jonge groen van de boomtoppen is hele maal verzengd, maar veel scheipe munitie is niet ontploft. We vinden een nieuwe voddige Franse kwartiermuts die goed kan dienen om onze vondsten in mee te nemen. De stad ligt bezaaid met allerlei uitrustingstukken, bajonetten en ook van die blikken bidons, veldfles sen, met wijn gevuld, die je dooreen smal tuitje zo achter in je keel kan laten spuiten. Zelfs een ezelkar met een wijnvat hebben ze achtergelaten, maar dat is natuurlijk allemaal ver- 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1994 | | pagina 74