Zeer geachte dame, Een selectie uit de brieven van C. Brakman aan mejuffrouw W.S.S. van Benthem Jutting over de toestand op Walcheren in 1944-'45 Dorine M.A. Noorlander-Van der Lee Geschreven verslagen uit de periode van de inundatie van Walcheren zijn zeldzaam; reden om nu, vijftig jaar later, aandacht te besteden aan de brieven die C. Brakman in die periode schreef. Het zijn belangwekkende brieven, omdat hij behalve feitelijkheden ook zijn eigen bespiegelingen neerschreef Cornelis Brakman (1879-1955) was tot 1939 onderwijzer aan de openbare lagere school te Nieuwland; na zijn pensionering bleef hij er wonen tot aan zijn overlijden. Hij was een ontwikkeld man met een sterke belangstelling voor geologie en voor de fossie le en recente fauna van Zeeland. In het Archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen dat dit jaar verschijnt, wordt door W.G. Beeftink zijn rol als verzamelaar en zijn betekenis voor het Genootschap geschetst aan de hand van zijn briefwisseling met de bioloog P.J. van der Feen. In de inleiding van dit bovengenoemde artikel wordt tevens een korte levensschets van Brakman gegeven. Op 23 mei 1945 begint Brakman op verzoek van mejuffrouw Van Benthem Jutting, die in die tijd in Amsterdam verblijft, aan een uitgebreid verslag over de toestand op Walcheren zoals hij die ervoer tijdens de inundatie en de bevrijding. De zes brieven die hij in de zomer van 1945 aan haar schreef, berusten bij het Zeeuws Documentatiecen trum. De nadruk in de nu volgende selectie uit deze brieven ligt op zijn ooggetuigever- slag van de inundatie van Walcheren en de gevolgen hiervan zoals die zich in de zomer van 1945 voordeden. De toon van de brieven, die geschreven zijn in de periode van 23 mei tot en met augustus 1945, is bescheiden en gereserveerd. In de eerste brieven wordt vooral een feitelijk verslag van de gebeurtenissen gegeven maar nadat Brakman uitvoe rig verhaald heeft over de bevrijding van Nieuwland, een angstige periode met beschie tingen en over de directe gevolgen van de inundatie, komt in zijn brieven geleidelijk ontmodiging en onzekerheid over de toekomst van Walcheren naar voren, en in de laat ste brief is er zelfs sprake van een zekere mate van wanhoop. Wat ook opvalt is de gela tenheid waarmee Brakman het wereldgebeuren ondergaat en zijn afkeer van kleinzie lige haat en wraakneming. Wat hem vooral benauwde was dat de door de Duitsers ach tergelaten mijnen het onmogelijk maakten vrij over velden en stranden te zwerven. De verwoesting van de natuur neemt in de brieven een centrale plaats in. Brakman houdt hiermee waarschijnlijk ook rekening met de interesse van de ontvangster van zijn brie ven. 79

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1994 | | pagina 81