-n kaai van negen huizen
voor de grootste zeeschepen.
Op 29 februari 1872 werd de spoorweg 'tot openbaar verkeer geopend' en
8 september 1873 volgde te Vlissingen de opening van de haven- en
kanaalwerken. Zo kwam er dan toch een einde aan de situatie waarin
Zeeland beschouwd moest worden als "eene provincie als temidden der
wateren verloren, onbezocht en onbekend" (zoals de Belg De Coster de
oude toestand omschreef).
Voor de zoveelste maal grote vreugde te Middelburg, waar nu het wachten
was op de zeeschepen. Dat duurde even maar het tij scheen eindelijk te
keren toen de reders Van Zeylen en Decker uit Rotterdam hun firma ver
plaatsten naar de Zeeuwse hoofdstad. De verwachtingen waren hoog
gespannen. In een opstel in het Zeeuwsche Jaarboekje van 1876 schreef
J.C. Altorffer: "Middelburg dreigde als middelpunt van den handel een
mededingster te worden van Antwerpen en Rotterdam.
Het Prins-Hendrik-Dok (droogdok)
Het verhaal is hiermee niet afgelopen en voor de Dwarskaai begint het pas
goed. Altorffer licht ons hierover in. De belanghebbenden kwamen vertel
len dat er nog wat ontbrak: een 'droogdok voor vaartuigen van het grootste
charter.' De deskundigen beaamden dat: "De ijzeren schepen moeten
schier na elke reis in een droogdok schoongemaakt worden". Ergo, er
moest een dok komen. Opnieuw hing een fata morgana in de lucht: "Het
bouwen van een nieuw dok zou dus niet een lokaal, maar van een alge
meen handelsbelang zijn, en strekken om de groote scheepvaartbeweging
en het vestigen van meer rederijen alhier te verkrijgen, waar zij alle
gemakken en ruime plaats tot herstel van scheepsaverijen zouden vinden."
Nu het geld nog. Het Rijk vond dat het inmiddels wel genoeg gedaan had.
Van Zeijlen en Decker verklaarden zich genegen en in staat een dok te ver
schaffen als de stad de havenarm van Dam tot Dambrug daarvoor beschik
baar wilde stellen. Daar was men graag toe bereid. Ook, toen dat nodig
bleek, tot het afstaan van het water vóór de Dwarskaai en de Rotterdamse
kaai (westelijk gedeelte) ten behoeve van een 'voordok'.
"Toen dit raadsbesluit (namelijk tot het afstaan van een stuk haven), dat
een betere toekomst voor Middelburg ten doel had, alom bekend werd.
waren als door een tooverslag van een aantal huizen de vlaggen ontrold, en
bewoog zich een juichende en zingende menigte door de straten en deed
havens en pleinen van haar hoezeegeroep weergalmen..." Men zag het
dok als de bekroning van het manhaftig streven van de Middelburgers om
in de pas te blijven met de Europese ontwikkelingen.
Op 30 juni 1876. des nachts om drie uur, voer het fregatschip 'Minister
Fransen van de Putte', dat het dok kwam openen, het voordok binnen (het
zogenaamde 'natte' dok), om de volgende ochtend naar het droge dok te
33