Een kaai van negen huizen Niemand vond dat vreemd. Dat achter de gevels van hun stille kaai perso nen en gezinnen in afzondering hun eigen leven leidden, ervoeren ze als een natuurlijk gegeven. Ik denk: men wist niet beter of het hoorde zo en men kon het zich ook moeilijk anders voorstellen. De eencelligheid hoeft niet al te negatief te worden opgevat. Ze bemoeiden zich niet met elkaar, maar waren elkaar ook niet tot last. Ieder liet de ander in zijn eigen waarde. Respect was er zeker. Ruzies kwamen niet voor. althans voorzover mij bekend. De stille kaai Ik ga er van uit dat het leven aan de Dwarskaai in dit alles niet wezenlijk verschilde van dat aan andere kaaien en vergelijkbare straten in Middel burg destijds. Wel was het er extra stil. De Dwarskaai was immers in 1875 een dood stuk kaai geworden, waar meerpalen stonden die nergens meer voor dienden dan voor onze kinderspelletjes. Tussen het door bomen begrensde straatgedeelte en het dokmuurtje groeide het gras tussen de keien. Nog zie ik voor mij als zeldzaam tafereel vier gehurkte vrouwen, een paar in Middelburgse dracht, bezig om daar onkruid te wieden. Sommige dingen blijven je bij. Op de dokmuur werden in de winter etens resten gedeponeerd, waarna we genoten van de troepen schreeuwende meeuwen die er op af kwamen. Ik herinner me ook nog het dok in feest tooi. met op het muurtje honderden vetpotjes, 's morgens neergezet op hoop van zegen en 's avonds, als het weer zich goed hield, aangestoken, een voor een. De kaai lag buiten de route, verkeer was er nauwelijks. Als er al geratel was te horen van sleperswagens, reden die op de Rouaanse kaai. Op de Dwarskaai kwamen alleen op vaste tijden de hondekarren en paardekarren van leveranciers. Als zoontje van een goede klant mocht ik een keer mee rijden op de wagen van de melkboer. Net zo'n sensatie als wanneer buur man Vermeulen van de Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij, die zijn kinderen soms naar school bracht in zijn auto. mij onderweg meenam (onze school - voor gereformeerde kinderen - bevond zich helemaal aan het andere einde van de stad, op de Herengracht). De kaai was leeg en 'schoon'. Er werd niet geparkeerd (een rijtuig pleegt niet buiten te staan), zelfs fietsen werden niet tegen de gevel gezet. Achteraf besef ik hoe curieus het was dat wij onze fietsen - dat waren er voor de Van Swigchems vier of vijf - altijd binnen zetten, in een rek achter in de voorgang. Dat was niet om veiligheidsredenen - hoogstens werd in die tijd je fietsplaatje gestolen, als iemand nog weet wat dat was -, maar het hoorde nu eenmaal zo. Ik denk dat de reputatie van het gezin bij de andere kaaibewoners er ook mee gemoeid was. Ook weet ik nu hoe bijzonder het was dat we als kinderen de kaai volledig 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1995 | | pagina 57