Waarde en veel geliefde suster steld. Vooral de jaren van de Engelse en Franse bezetting waren moeilijk. In 1780 voelde hij de dreiging: 'geen bijsonder nieuws als dat wij leve in onrust ontrent den oorreloog, en legge voor alles bloot want bij ons geen defentie is.' Nadat de bezetters weg waren, ging het niet beter. 'Hoogmoet en tweedragt' vieren hoogtij; in 1790 had hij het moeilijk met het feit dat iedereen door hulp van 'kruiwagens' zich probeerde voor een ander te drin gen en dat men met 'gepafumoerde complimenten' kwam 'die een quartier ver te rieken' waren, maar die hadden effect. Niemand kon zich hier in dit oord op de 'Regten van den mensche' beroe pen. Hij had 'dus onder de dwingelandij met de naam van gezag bekleed, te leijden.' In 1792 schreef hij: 'met het twistwater19 zijn wij sterk meede beroert en den wint van opblaasende hoogmoet, aan hissende vriendtschap, bederving, door valsche hoorblaasserij. is tot ons westen maar al te veel overgewaayt.' En vooral: 'dieralven wel kunt nagaan een groote verdeel- heid onder de ingesetene, vooral in Dimerari is het niet te bestig, en bij ons ontfank het hier en daar, en zoo het onder de blanke heerst, wat moet het dan niet zijn als het eens onder de slaven huijt berst, daar God ons voor behoe.' Hij had dan ook wel redenen om beangst te zijn. Hij zat op zijn plantage met tien blanken, voornamelijk vrouwen en kinderen, terwijl er negentig slaven werkten. Voortdurend voelt men in de brieven de angst voor ongeregeldhe den en oproer. En waar de tijden met dreiging van oorlog en bezetting, grote lasten en een ongeregelde toevoer van levensmiddelen voor de blanken al moeilijk waren, daar gold dat die onrust eens te meer de slaven trof. De sla- Fort Zelandia, aquarel door H. Huygens, 1847. Rijksarchief in Zeeland, Van den Manderel 59- 13. 116

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1996 | | pagina 118