Waarde en veel geliefde suster ven waren duur en wanneer zij wegliepen of in opstand kwamen, was dat niet alleen sociaal ongewenst, maar liep een planter tevens de kans een fors kapitaal aan arbeidskrachten te verliezen. Normaal dekte een planter zich tegen dit gevaar in door een systeem van bevoorrechting onder de slaven in te voeren; enkelen werden als leider aangesteld, de bombazen, anderen liet men werken als speciale veldwerkers of ambachtslieden. Hierdoor werden grote opstanden veelal vermeden omdat de bazen door de interne hiërarchie de laagste werkers onder de duim hielden. Desalniettemin heerste voortdu rend de angst dat een klein opstandje zou uitgroeien tot een grote en zou overslaan naar andere plantages. Men had natuurlijk het schrikbeeld van de grote slavenopstand van 1763 in Berbice nog in de herinnering. Vele blanken werden toen op beestachtige wijze vermoord en horden slaven trokken onder leiding van hun voorman Coffy naar fort Nassau dat door de blanken angstig was verlaten. Slechts door hulp van de indianen, die in een soort cordon om de plantages woon den en gewoontegetrouw de weggelopen negerslaven tegen beloning terug bezorgden, en dankzij militaire hulp uit Suriname en Sint Eustatius wist men de opstand te onderdrukken. De rebellen werden op afschuwelijke wijze gepijnigd en gestraft en veel planters hadden niets van de opstand geleerd, die volgens de negerleiders was uitgebroken wegens de hardhandi ge behandeling door sommige plantage-eigenaren. Nog jaren later stonden sommige planters in Berbice bekend om hun wrede behandeling van de sla ven. De angst zat er goed in bij Enoch. Toen in 1783 de slaven onrustig waren door oorlog en binnenlandse beroering en er in Demerary een opstand dreigde, maar de belhamels nog bijtijds werden opgespoord en berecht, schreef Enoch: 'Ik hoop niet dat wij de gevolgen mooge hebbe van het jaar 1772 dat mijn nog vers in het geheugen ligt, hoe dat somteijs agt dagen niet uijt mijn kleederen ben geweest.' Hij was die tijd burgerkapitein, 'en meni ge nagt met de degen in mijn koeijie2('mog slaape. en een gelaade geweer neffens mijn. En moete patroeljeren op de negers, zoo als ook verscheijde heb gekregen, en de kop laate afkappe en de selve op een paal laate sette, zoo dat sulke teijden benauwe zijn.' In 1784 had Enoch de Rapper het ongeluk dat negentien van zijn slaven wegliepen. Waren ze niet ver, dan had hij de kans dat de omwonende india nen hen terugbrachten. Maar in dit geval bereikten ze de Orinoco, en waren daarmee vrij. Dat betekende een schade van 13.000,-. Bovendien heerste er een ziekte onder zowel blanken als negers. Al in 1763 was een dergelijke langdurige en ernstige ziekte er mede de oorzaak van geweest dat de begin nende slavenopstand niet tijdig de kop in gedrukt kon worden. Dus toen in 1784 opnieuw deze (niet nader genoemde) ziekte opstak, was Enoch zeer bezorgd. Bovendien leed hij schade door de sterfgevallen onder de slaven. 117

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1996 | | pagina 119