Rampen en redders voor de Walcherse kust ordening op te stellen voor de betonning en bebakening in de Deurloo en 't Zeegat naar Veere.4 Dit besluit werd genomen op initiatief van ingezetenen van de Walcherse steden die 'tot hun smertelijk leedwezen quamen te ondervinden dat hunnen schepen voor dese zeegaats veeltijds grootelijks wierden geretardeerd en niet selden aldaar beschadigd. Ja geheel quamen te verongelukken, waar door veler verderf en ruine geboren en zeemanschap (een der zenuwen van desen staat) verswakt en de lasten der arme weduwen en weesen ondraagbaar geworden.' De praktische uitvoering hield in dat de VOC in september 1736 '9 joonen ofte tonnen ter soodanigen plaatse beginnende in de Westput voor den Deurloo en soo binnenwaardt als mede 3 a4 joonen in 't Veergat' zou plaatsen. De betonning en bebakening werden vanaf de 19de eeuw gereglementeerd door Rijkswaterstaat. Rijkstonnenleggers in dienst van het loodswezen waren hiermee sinds de 19de eeuw belast. Vanaf 1873 tot 1961 oefenden drie generaties van de familie Van Beveren in Veere het beroep van tonnen- legger uit. In het zogenaamde tonnenmagazijn aan de Kaai werden de bakens opgeslagen. Om 's nachts of bij slecht zicht toch de plaats op zee te kunnen bepalen waren vanaf de middeleeuwen al vuurbakens bekend. Kapen - houten sta ketsels - of stenen torens op hooggelegen duintoppen dienden als oriënta tiepunten wanneer het licht was. Voorbeelden hiervan konden en kunnen langs de gehele Walcherse kust worden aangetroffen. De eerste vermelding van vuren die op Walcheren ten dienste stonden van de zeelieden, dateert uit 1365. Het ging hierom houtgestookte vuren aan de wal bij Westkapelle. Vanaf 1470 werd de kerktoren hiervoor gebruikt. In 1817 werd deze toren voorzien van een lichttoestel. Als signaal voor de schepen met Veere als bestemming, stond vanaf het eind van de 16de eeuw bij het fort Den Haak, een vuurbaken. Het onder houd hiervan kwam voor rekening van de stad Veere Om de ingang van de haven te vinden waren lichten op de Campveerse toren en de Montfoortse toren te Veere aangebracht. Hiervan werd in 1625 geschreven dat ze ten dienste van de visserij werden gebruikt'. Tot onderhoud van de lantaarn op het fort den Haak en het Zuiderhoofd bij de Campveerse toren werd vanaf 1805 een belasting voor schepen 'hetVeergat in- en uitgaande' geheven.6 Dit stond bekend als het vuur- en bakengeld, in 1815 als lantaarngeld.' Na de ontmanteling van het fort den Haak in 1809 is waarschijnlijk ook de vuurbaak verdwenen. De Vlissingse gevangentoren diende in de 16de eeuw als vuurbaken. Een gietijzeren havenvuur werd in 1860 te Vlissingen geplaatst. Vanaf 1818 129

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1996 | | pagina 131