Rampen en redders voor de Walcherse kust werd gegeven, tot koste der salveerde goederen, zoo 'er zijn, anders tot koste van Onse Domeynen.'Aangedreven 'doode lichamen of lijken' moes ten in een put tegen de duinen worden begraven. Kleding, geld en juwelen die op het lichaam werden gevonden moesten worden afgegeven aan de baljuw van de wateren. De straf die iemand kreeg als hij 'de onmenschelijk- heid en wreedheit hadde om in plaats van de Schipbreukige te helpen, deselve te berooven, mishandelen of quetsen' was niet mals. Na publiekelij ke geseling en brandmerking volgde levenslange verbanning uit Zeeland, Holland en West-Friesland en verbeurdverklaring van diens goederen.26 Betreffende het stationeren van reddingboten langs de kusten werd eerst in 1769 door de Staten van Holland en West-Friesland een reglement opge steld. Naast een aantal regels om strandvonden niet in strandroof te laten ontaarden, werd hierin bepaald dat op 's lands kosten in ieder dorp aan zee een boot moest worden gestationeerd. Het is niet bekend of dit ook overal is gebeurd. Van een georganiseerd reddingwezen was nog geen sprake. Het hing veelal af van de moed van een enkeling om de bemanning van een in nood verkerend schip te hulp te komen. Over het neerknuppelen van schipbreukelingen is men aan het eind van de 18de eeuw genuanceerder gaan denken. In diverse Nederlandse steden ont stonden genootschappen die zich bezighielden met menslievende activitei ten. Voorbeelden hiervan waren de departementen van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en de in 1767 opgerichte Maatschappij tot Redding van Drenkelingen. Door het toekennen van medailles werden lieden die belangeloos verdienstelijk waren voor de samenleving door deze maat schappijen beloond en werden 'nieuwe helden' geschapen. Zo'n held was de in 1748 te Veere geboren en voornamelijk in Vlissingen werkzame visser Frans Naerebout, tevens loods in dienst van de VOC, die door velen in zijn tijd als toonbeeld van nobelheid, menslievendheid en hel dendom werd geprezen voor zijn onbaatzuchtigheid bij het redden van schipbreukelingen. Als 'onverschrokken Naerebout' wordt hij bezongen in het Zeeuwse volkslied. Als 'straatheid' leeft hij voort in Amsterdam, Terneuzen en Veere. Rotterdam kent een Frans Naereboutschool. Dichters als Jacobus Bellamy en Rhynvis Feith hebben zich uitgeput om zijn naas tenliefde in verzen uit te drukken. Deze roem heeft hij te danken aan het feit dat op 25 juli 1779 hij en zijn broer Jacob 87 opvarenden van het Compagnieschip de 'Woestduijn' wisten te redden. Dit schip was vastgelo pen op de Noorder-rassen. De nationale held sleet zijn laatste jaren als sluiswachter bij het Goese Sas. Naar de heldhaftige Veerse visser Cornelis Buth is nooit een straat genoemd. In een storm die op 22 november 1801 voor de Walcherse kust 138

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1996 | | pagina 140