Rampen en redders voor de Walcherse kust
scheepsbouwkundige Van Houten en de kooplieden Smeer, Vink, Van
Hoboken en Veder, die het voortouw namen. Deze vi jf heren stelden zich
ten doel om plaatsen langs de vaderlandse kust, van Scheveningen (na 1826
Ter Heyde) tot aan de zuidelijke zeegrens van het Koninkrijk (aanvankelijk
de Nederlands/ Franse grens, na 1830 de Nederlands/Belgische grens), te
voorzien van deugdelijke reddingmiddelen.
Het redden van schipbreukelingen zou worden gestimuleerd met het uitke
ren van premies en de uitreiking van loffelijke getuigschriften. De geld- en
ledenwerving werd krachtig ter hand genomen. Het resultaat in de Zuid-
Nederlandse provincies was gering, maar het aantal intekenaars in Zuid-
Holland en Zeeland was van dien aard dat in 1826 zes plaatsen langs de
Zeeuwse en Zuid-Hollandse kust van een reddingboot waren voorzien.
Op Walcheren had in Middelburg een intekenlijst gecirculeerd. Van de in
totaal dertig inwoners van deze stad die het goede doel een warm hart toe
droegen en een grote bijdrage hadden geleverd, waren de kooplieden
Meyners, Van den Broecke, Luteijn en Schouten de meest gulle gevers. Het
totaal ingezamelde bedrag was 682,90. Eerstgenoemde heer, J.G.
Meyners uit Domburg had het leeuwendeel opgebracht, namelijk 300,-;
daarna zou hij jaarlijks 15,- contribueren. De overige heren waren goed
voor 26,-.
De belangrijkste inschrijver had aan zijn bijdrage wel de voorwaarde ver
bonden dat er in zijn woonplaats een reddingboot werd gestationeerd.
Zodoende werd de eerste van de twee bestelde roeireddingboten aan het
station Domburg toegewezen en 'Domburg' gedoopt. De heren Van de
Broeke, Luteijn en Schouten waren het met de plaats van deze eerste
Walcherse reddingboot niet eens en schreven in het jaar daarop een brief
aan de directeuren der maatschappij met het verzoek om de boot in
Westkapelle te plaatsen. Dit dijkdorp was in hun visie de meest geschikte
plaats op het eiland. Hier kon de boot ook in een bergplaats worden gebor
gen en niet, zoals in Domburg, in de duinen. Als laatste argument gaven de
drie Middelburgers aan dat de heer Warten, gepensioneerd officier van
marine, belast met het beheer van het kustlicht, graag opzichter wilde wor
den. ;s De Middelburgse lobby had gewerkt want vanaf 1826 was West
kapelle reddingstation. Dit station werd in 1836 weer opgeheven: de ieder
jaar zich vermeerderende bemanning werd als geheel nutteloos aange
merkt. Bijna dertig jaar later, in 1865, werd op Walcheren weer een boot
geplaatst. Door aannemer C. Bosman uit Middelburg was een loods opge
trokken en werd voor het nieuwe station Zoutelande een roei/zeilredding-
boot door de scheepswerf Forrest Son te Limehouse in Engeland
ontworpen. Om de boot te testen werd bij het ministerie van marine een ver-
141