Andreas Oosthoek, de gedichten en de dichter dat we niet spreken stamelen stotteren konden, dat we niet Zonder 'Le Luxembourg' als een sleutelgedicht te willen beschouwen, val len enkele elementen op die voor de eerste bundel karakteristiek zijn. Zo steunen veel gedichten formeel op herhaling van regels. Ook de herhaling van begin en slot, zoals in 'Le Luxembourg' de eerste en de laatste strofe, is een terugkerend vormaspect. In de titel of het versbegin wordt het gedicht vaak op een bepaalde plaats gelokaliseerd, vervolgens wordt een herinnering, een gebeurtenis, opgeroe pen. Dit wordt heel vaak met een enkele formulering geïroniseerd. In veel gevallen blijken deze gebeurtenissen samen te hangen met een relatie of een ontmoeting. In zo'n relatie (maar ook in het landschap, in een tuin, een gebouw) treedt frequent een jongen op. Met het voorbijgaan van de relatie wordt een algemeen doodsmotief verbonden. Verschillende keren zien we ook het motief terugkeren dat aan het slot van bovenstaand 'Luxembourg' optreedt: onvermogen van de taal om de dromen te bestendigen - dat wil zeggen: niet slechts het leven heeft zijn beperkingen, de taal schiet zelfs te kort om deze beperkingen te overwinnen. Een pregnant voorbeeld van een situering in de aanhef is het gedicht 'Those were the days': We zaten op een bunker de middag dat we vanaf de zeedijk onze eerste combines zagen, zware wolken stof vretend aan de tarwe. Vergelijk hiermee ook gedichten als 'Ships that pass' en 'Als de dagen waren geteld'. Een mooi voorbeeld van een situering die overgaat in een herinnering treft in 'Het rijk van Limonium' Als op de laatste dag de bijen terugkeerden van hun paarse tocht kregen wij honing uit de zee, werd ons gezegd. In het slotdeel van 'Waarom Daarom' komen een aantal motieven (situ ering, reflectie, dromen, jongen, ontmoeting en ironisering) samen: 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Walacria | 1996 | | pagina 36