Kwaede grond en zachte zaevel...
Duiveland (Kuipers, 1960) toegepast. Voor de verdere indeling van het
Oudland konden ze van het onderzoek van Vlam (1942) gebruik maken.
Hieruit kwam naar voren dat het karakteristieke patroon in het Oudland
bestond uit verlande veenloze 'kreekruggen' en lagergelegen 'poelen' met
veelal veen in de ondergrond. Een probleem vormde echter de noordrand
die weliswaar ook tot het Oudland behoorde, maar qua hoogteligging, reliëf
en bodemopbouw niet in het ontwikkelde schema paste. Voor dit gebied
moest een aparte indeling worden ontworpen. Vanwege de kalkloze zware
klei(plaat)laag van 40-80 cm dikte die direct onder de bovengrond lag,
noemden ze dit deel van Walcheren het 'kleiplaatgebied'Ook de gronden
op de kreekruggen bleken op Walcheren een veel grotere afwisseling in
zwaarte te hebben dan elders in de provincie. Een andere ontdekking was
dat de kreekruggen tot verschillende generaties behoorden. Er waren dus
jongere inbraken die opnieuw slib hadden afgezet. Deze gebieden deelden
Figuur 2.
Fragment van de
bodemkaart, schaal
1:16.667, van Bennema
en Van der Meer (1952).
Dit gebied rond
Serooskerke behoort
tot het oud-land
Mok Oude kreekrug-
gronden
Mot Oude overgangs-
gronden
Mop Oude poelgron-
den
Moa Oude kleiplaat-
gronden
84