Vóórkomen in het Deltagebied de aantallen hier verblijvende vogels in een normale winter. In extra koude pe rioden heeft dit gebied namelijk ook een zeer belangrijke overloopfunctie voor noordelijker overwinterende vogels. Het voedsel van de rotgans bestaat in het buitendijkse gebied vnl. uit zeegras, darmwier, zeesla en een aantal schor- planten. Zeegras en groenwieren wor den zowel in het zoute getijdenmilieu, als in een zout meer als de Grevelingen gegeten. Vanaf begin zeventiger jaren zijn rotganzen ook binnendijks gaan terugkeren. In het algemeen vindt in de loop van het seizoen een verschuiving in voedsel- gebruik plaats. In het najaar wordt eerst op de traditionele en favoriete planten (die met een hoge voedingswaarde) ge- fourageerd; zeegras en daarna groen wieren. In december is alle zeegras ver dwenen en in de loop van de winter raken de buitendijkse voedselbronnen min of meer uitgeput, zodat vanaf eind december de nadruk meer op binnen dijks fourageren komt te liggen. In maart en april, als de grasgroei op gang komt, ontstaan de meeste problemen wat be treft ganzenschade aan grasland en ak- grazen, op percelen wintertarwe, gras zaad en cultuurgrasland. Waarschijnlijk werden de buitendijkse voedselbronnen ontoereikend door de toename van de populatie-grootte. De rotgans moest zijn gedrag aanpassen en ging ook bin nendijks fourageren. Het sluiten van de jacht en het daardoor minder schuw worden van de vogels zal mede tot deze gedragsverandering hebben bijgedra gen. Het is echter wel zo dat rotganzen zich in het algemeen veel minder ver landinwaarts begeven dan de andere gan- zesoorten. Ze zitten voornamelijk op percelen vlak achter de buitendijk en kennelijk willen ze in staat zijn bij onraad snel weer naar open water te kunnen Rotganzen in de branding kers. Daarna beginnen de buitendijkse voedselplanten zich weer flink te ont wikkelen en gaat de verteerbaarheid van de cultuurgrassen al sterk achteruit, zo dat dan weer meer buitendijks gefoura- geerd wordt. Rotganzen hebben, net als andere ganzesoorten, een sterke sociale band, ze blijven de gehele winter in gezinsver band bijeen en vertonen veel traditie in hun voedselgedrag. De ervaringen van oudere vogels bijvoorbeeld wat betreft terreinkennis en doelmatig zoeken van voedsel, worden doorgegeven aan de jongenenzijnvangrootb elang voo r hun welzijn. Veel vogels keren jaarlijks terug op dezelfde plaatsen in hun fourageer- gebieden, ongeveer binnen een straal van twee km. Ze bouwen hierdoor een goede terreinkennis op en verkorten zo de zoektijd naar voedsel. Vooral in het voorjaar is dat belangrijk, omdat dan in korte tijd grote vet- en eiwitreserves voor de trek naar de broedgebieden opge bouwd moeten worden. (De eiwitreser ve van de vrouwtjes is tevens van belang voor het broedsucces). Uit een onder zoek op de kwelder (het schor) van Schiermonnikoog bleek dat in het voor jaar zeer efficiënt gefourageerd wordt Een bepaald stukje kwelder werd door een clubje ganzen telkens om de vier dagen bezocht en afgegraasd. Binnen die vier dagen waren de planten telkens net) weer aangegroeid. Nieuw plantenmate riaal is makkelijker verteerbaar en heeft: een veel hoger eiwitgehalte dan oud ma teriaal. Door een specifiek graasgedrag houden de ganzen dus de kwaliteit van hun voedsel hoog. Bij dit onderzoek werden ook stuk ken kwelder met kunstmest bestrooid, waardoor planten harder groeiden dar normaal. Deze stukken werden door de- rotganzen daardoor frequenter bezocht dan niet-bemeste stukken. Deze resul taten tonen aan dat rotganzen uit zijn of eiwitrijk gewas, dat ze op akkers en cul tuurgraslanden ruimschoots aantreffen Wat betreft het creëren van opvang terreinen voor rotganzen (zie hierna) zijn dus zowel de locatie, vlak bij open, zout water, het traditionele voedselgedrag alt. de voedselkwaliteit van belang. Het vóórkomen van de rotgans in het Deltagebied bezit een sterk verband met: het vóórkomen van zijn traditionele! voedselplanten zeegras en groenwieren. 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1985 | | pagina 4