Voedselarme milieus in gevaar
10
Een ouderwetse mestvaalt
len er nog aan toevoegen dat de voed-
selarme, natuurlijke milieus - die vaak de
waardevolste natuurgebieden vormen -
zo kompleet zullen verdwijnen.
Als men niet meer mest toedient dan
overeenkomt met de fosfaatbehoefte,
wordt allereerst het mestoverschot gro
ter. Dan kunnen nl. de gewone melkvee
bedrijven niet al hun mest meer kwijt op
de eigen weilanden. De afzetmogelijk
heid naar akkerbouwbedrijven vermin
dert eveneens, zodat in totaal minstens
13,7 miljoen ton overblijft. Ditisnogeen
te laag getal, want dan wordt werkelijk
iedere akker in Nederland gebruikt om
mest kwijt te raken. Reëler geschat, be
tekent de fosfaatnorm dat 20 a 30 mil
joen ton mest per jaar vernietigd of geëx
porteerd moet worden.
Nog afgezien van de feitelijke moge
lijkheden, is het laatste zo kostbaar (ge
schat wordt 40,-/ton, dus 1-1 y2 mil
jard/jaar) dat de intensieve veehouderij
op die manier niet verder kan produ
ceren. Kamerlings privé-konklusie is,
dat er slechts één mogelijkheid over
blijft, nl. een drastische vermindering
van de mestproduktie door inkrimping
van met name de intensieve veehouderij.
Alleen: „Ook hieraan zijn hoge kos
ten verbonden. Het komt neer op kapi
taalsvernietiging op betrekkelijk grote
schaal, waardoor ook deze oplossing niet
in zijn volle omvang op korte termijn is
te realiseren".
Het is onverstandig er vanuit te gaan dat
het met de omvang van mesttransporten
naar Zeeland wel los zal lopen. De inten
sieve veehouderij zit zo klem dat de of
ficiële landbouwinstanties zeer nadruk
kelijk deze uitweg willenbenuttenenhet
voor individuele afnemers aantrekkelijk
zullen maken hun mest af te nemen.
Zeeland is tenslotte, zeker uitgaande van
de fosfaatnorm (zie kaartje), één van de
weinige „tekortgebieden".
Ir. Tacken, als direkteur Landbouw
en Voedselvoorziening de meest be
trokken vertegenwoordiger van het Mi
nisterie van Landbouw in Zeeland, mikt
op import toename die kan oplopen tot
1,9 miljoen ton drijfmest (2/3 varkens-,
1/3 kippenmest), te verspreiden over
maximaal 100.000 ha akkerbouwgrond
in de provincie. In de praktijk zal die
alleen in het najaar verspreid worden.
Dat wil zeggen, dat eens in de paar jaar
een portie voor enkele jaren uitgereden
wordt, in de ongunstigste tijd. Uitrijden
in het najaar betekent namelijk dat een
flink deel van de voedingsstoffen al is
uitgeregend voordat het gewas het kan
benutten.
Kamerling berekent dat dit ertoe
leidt, dat ieder jaar maximaal 35 kg stik
stof/ha méér uitspoelt dan met normaal
kunstmestgebruik het geval zou zijn. En
de fosfaattoediening komt per hektare
op ca. 110 kg/jr, duidelijk meer dan de 70
kg/jr die volgens de fosfaatnorm zou
mogen (waarbij het wel zo is dat een deel
van de Zeeuwse grond nu te weinig „fos-
faatvoorraad" heeft).
Beide faktoren van overbemesting
betekenen een duidelijke bedreiging van
de waterkwaliteit van de Zeeuwse sloten,
watergangen en kreken. Kamerling
vindt dat niet het grootste probleem,
omdat het polderwater toch snel uitge-
malen wordt. M.i. een onderschatting,
omdat kreken e.d. deel uitmaken van
hetzelfde waterlopenstelsel als de >p
dersloten. Het is dringend nodig, >d
Provinciale Waterstaat nagaat ofife
goede voornemens van het waterkvd
teitsplan nog wel te realiseren zijrfe
zulke omvangrijke mestimporten. at
Meer problemen voorziet Kamera
na het uitmalen van met stikstof)e
fosfaat verrijkt polderwater (gevaar vel
drinkwatervervuiling bestaat in Zeelaf
alleen in Zeeuws-Vlaanderen, omge cfi
St. Jansteen). Dit kan de natuu lai
milieus van Grevelingen, Veerse iM-Ji
en mogelijk Markiezaat, Zoommeeie
Oosterschelde ernstig aantasten, in
In de zoete meren, elders in het lande
het grootste gevaar hierbij van fosfaat
duchten, maar in de zoute en bral—
Zeeuwse wateren kan stikstof (in
vorm van nitraat) nog eerder voor n'
storing zorgen. Deze veronderstel] avet
niet uit de lucht gegrepen. In de Gre-e(
lingen komt nu al ieder jaar even\M
stikstof uit het omringend landbouw^
bied terecht als er in het water van na tin
aanwezig is, en in zoute wateren is nitiee
meestal de beperkende, eerst verstoof0,
faktor. )e
Samen met de lokale gevolgen l1.
M
met mestopslag en -transporten sara
hangen, waaraan ik in dit artikel eÉ
makshalve voorbij ga, staan er dus §1
groot aantal vraagtekens bij de opvapa
funktie van Zeeland voor het Brabamij
mestoverschot. la
Ir. Tacken is ondertussen minder !0(
gerust. Want al is het streven van :0(
ministerie gericht op toenemend mtU
transport, de „acceptiegraad" van F
Zeeuwse boeren is nog steeds heel ;ei
ring. Zodat hij al „tevreden" zou zijn r;ec
een mestimport van een half miljoen !>ij
jaarlijks. m
eli
Mestopslag bij landbouwbedfa