vaardevolle natuur langs de spoorwegen Verscheidenheid 3 Het bijbaantje van de N.S. DOOR JAN WILLEM JONGEPIER e N.V. Nederlandse Spoorwegen doet >k in natuur. Bijna de helft van de jeuwse plantesoorten groeit op >oorwegterreinen. Op nationaal ni- ■au is dat zelfs bijna tweederde. Spoor wegaanleg, voortrazende treinen en ;n tamelijk milieuvriendelijkbaanbe- 7 eer zijn de belangrijkste oorzaken, eeds in 1974 merkte P. Zonderwijk nmiddels hoogleraar te Wageningen) 7 p, dat onze spoorwegen een belangrij- a en gunstige plaats vormen voor wilde planten. Van de 13.000 hektare die de [S beheert mag volgens hem tweederde el natuurgebied heten. Hij schatte, dat srtig procent van de wilde planten er roeide. Volgens de laatste gegevens rhter komt wel meer dan zestig procent m de Nederlandse flora langs spoor- egen voor. Eerst als student en later als funktio- iris van de Nederlandse Spoorwegen Lventariseerde A. Koster van 1980 t/m 984 bijna het gehele Nederlandse noorwegnet. Uit de onlangs gepubli- eerde resultaten (A. Koster - Versprei- ing en betekenis van de Nederlandse joorwegflora, 1985) komt naar voren, -at daarbij 1032 verschillende hogere -lanten langs de rails en op stations zijn |evonden. De als wilde planten te boek r aan de soorten (881) nemen daarmee 1% van de totale Nederlandse flora in, vee maal zo veel als Zonderwijk dacht, ^■overige 151 zijn verwilderd of ont- rapt aan transporten (zoals tarwe, vlin- igétruik, bergroos, pruim) of heten of- deel niet wild. Onder de echt wilde planten zitten vele zeldzame (225) en geschermde (28) soorten. Spoorwegterreinen blijken verder ,aan levensbelang voor ruim honderd horten: deze komen haast nergens an- ers voor. Het zijn echte spoorwegplan- sn. Als er dus geen spoorwegen zouden ijn geweest, waren er de laatste eeuw eel wat meer planten uitgestorven dan nans het geval is. Voorbeelden van ty- lische spoorwegplanten zijn langbaard- ras, kleine leeuwebek, wilde reseda en luskuskaasjeskruid. Gestreepte leeu webek, Spaanse zuring en boshaviks- :ruid zijn in Zeeland zelfs uitsluitend op iet grondgebied van de NS te vinden. Het Zeeuwse onderzoek werd ver- icht door de PPD, de plantenwerk- ;roep van de KNNV Zuid-Beveland en ondergetekende. Van 1976 tot 1985 werden hier 419 verschillende plante- oorten aangetroffen. Daarvan behoren er 377 tot de wilde flora. Afgezet tegen het totaal van 852 Zeeuwse plantesoor ten is dit 44%. Het behoeft dus verder geen betoog, dat spoorwegterreinen een zeer wezen lijke bijdrage leveren in de rijkdom en het instandhouden van de Nederlandse en ook de Zeeuwse flora. Maar waarom zijn de NS-terreinen zo rijk aan soorten? Vier verschillende oor zaken zijn hiervoor aan te wijzen: eko- logische variatie, de faktor tijd, konti- nuïteit en verstoring. Bij ekologische verscheidenheid moe ten we denken aan de verschillen tussen droge hellingen en natte sloten, tussen graslanden en struwelen, tussen op het noorden en op het zuiden liggen of tus sen grof grind en zware klei. Doorsnij dingen van spoordijken hebben soms vertikale muren, andere zijn hellend af gewerkt en bezitten de plaatselijke grondsoort. Zelfs het ballastbed waarin de bielzen rusten geeft een op zich unie ke groeiplaats voor planten. Al deze verschillende groeiplaatsen worden door evenzo verschillende soor ten planten verkozen, elk naar zijn aard. Spoorwegen bieden binnen hun betrek kelijk kleine oppervlakte veel van deze verschillen. En het is bovendien een eko logische wet, dat men de grootste ver scheidenheid in het algemeen aantreft in het verloop van het ene naar het andere milieu: op de grens van droog en nat, op de overgang van zand naar klei. In de Zeeuwse situatie is daarnaast van belang, dat het dijklichaam waarop de spoorweg rust, is gemaakt van zand. Binnen de zware en vochthoudende klei- bodem vormt deze grondsoort een oase voor planten die van droge mineraal- arme bodems houden. Vooral op empla cementen in Midden-Zeeland treffen we daardoor zeer veel plaatselijke zeld zaamheden aan. Voor akkerviooltje, zandraket, stijf havikskruid en ruige klaproos zijn vrijwel alleen spoorbermen en emplacementen de aangewezen plekken. Op de zandgronden van Zeeuws-Vlaanderen zijn dergelijke soor ten ook elders te vinden. Door de aanwezigheid van schraal zand zijn op spoordijken plaatselijk bloemrijke dijkvegetaties ontwikkeld, zoals bij de Vlakebrug, de brug over het Schelde-Rijnkanaal en bij Sluiskil. Niet alleen droogteminnende maar ook sommige vochtminnende planten staan opvallend vaker bij spoorwegen dan daarbuiten. In de buurt van het zan dige dijklichaam voelen gewone engel wortel en holpijp zich meer thuis dan in kleigebieden. Bij Goes bevindt zich een drassig terrein met o.a. de vrij zeldzame kattestaart. Het fraai ontwikkelde moeras naast de spoorlijn bij Vlissingen Sproeirijtuig

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1985 | | pagina 3