Milieuvrie
uvriendelijk
5
3aet meer en verruigen de bermen daar-
>or soms, vooral met braam en riet. Op
'";t ogenblik worden echter proeven ge-
al)rifen met een beter beheer, dat moet
aide naar minder onderhoud en meer
htuurwaarde. Schrale, bloemrijke ber
en kunnen verder positief werken op
^■erkeersveiligheid en het reisgenot
smtde passagier.
Ei voortdurende bedreiging van de
>oorweg vormt ingroei van planten in
r.2t grind van het ballastbed. Van groot
^elang is namelijk een goede regenwa-
Srlfvoer om rotten van de bielzen te
Vorkomen en de stabiliteit niet in ge-
te brengen. Verder moet het
:hc uwpad naast de rails opengehouden
or len. Dit alles wordt tegenwoordig
Muskuskaasjeskruid
door vanuit een speciale sproei-
.-t,.met chemische middelen te spui
en. Vanzelfsprekend kunnen we daar-
ne e niet zo gelukkig zijn. Maar anders
lari in de landbouw, bij bepaalde ge-
neenten en bij sommige wegbeheerders
Probeert de NS het gebruik zo veel mo
gelijk te beperken, o.a. door niet per sé
:lk jaar te spuiten en door selektief te
bestrijden. Het vanuit spoorsloten op
en pende riet bijv. wordt bestreden
:onder veel andere planten aan te tasten.
Een neveneffekt van deze onkruidbe-
itrijding is, dat in een vrij smalle strook
le bodem gedeeltelijk wordt ontbloot,
vaarop een grote groep planten later
ïoed kan ontkiemen. Tenminste, als een
Grasmus
snel afbreekbaar middel wordt gebruikt
en dat niet al te vaak of te vroeg in het
voorjaar. Met name kortlevende (een
jarige) voorjaarsplanten als vroegeling,
zandraket en veld-ereprijs profiteren
hiervan. De kruipende boterbloem kan
vrij goed tegen het vergif en houdt zich
vlak naast het schouwpad „staande".
Vanaf eind mei zien we dan ook hele
stroken boterbloemen vanuit de trein
langsflitsen. De al genoemde kleine leeu-
webek, die later tot ontwikkeling komt,
is een voorbeeld van een plant die veel
nadeel ondervindt van het spuiten, even
als de mooie akkerleeuwebek. De laatste
is bij Goes helaas weggespoten.
De grote verdienste van Koster is, dat
hij aan de hand van zijn onderzoek de NS
heeft gewezen op dergelijke zaken. Hij
adviseert voor plaatsen waar zulke ge
voelige soorten voorkomen dan ook een
terughoudender beleid. In Zeeland zijn
dat verschillende emplacementen, als
mede de omgeving Schelde-Rijnkanaal
en Sluiskil. Maar het zou voor zowel het
spoorwegbedrijf als ons milieu geen
kwaad kunnen, als op alle plaatsen wat
minder werd gespoten.
De grote rijkdom aan planten heeft na
tuurlijk ook gevolgen voor de fauna.
Men zou vermoeden, dat door treinver
keer vooral zoogdieren en vogels ge
stoord worden in hun aktiviteiten, maar
dat valt erg mee. Menigeen kent bijv. het
beeld van blauwe reigers die langs spoor
sloten onverstoorbaar hun werk voort
zetten als er een trein passeert. Treinen
komen namelijk met een grote regel
maat langs. Het plotseling verschijnen
van één wandelaar op een spoorweg
overgang kan een sterkere verstoring
vormen dan een trein.
In de provincie Utrecht werden bij
een onderzoek langs de lijn Amersfoort-
Baarn broedgevallen gekonstateerd van
maar liefst twaalf soorten: heggemus,
bosrietzanger, spotvogel, tuinfluiter,
grasmus, braamsluiper, fitis, roodborst-
tapuit, merel, groenling, kneu en ekster.
Het merendeel heeft baat bij spoordij
ken met struikgewas (bramen, mei
doorns, vlier). Daarnaast zitten er ver
schillende kleine zoogdieren, die op hun
beurt weer roofvogels aantrekken. Bij
en, vlinders, kevers, zweefvliegen en an
dere insekten bezitten een meer direkt
verband met de spoorbloemen. Zand-
U Braamsluiper
hagedis, kikkers en salamanders vervol
maken de spoorbaannatuur.
Of de bermen nu bestaan uit gras
landen of uitgegroeid zijn tot dichte
struwelen, in beide gevallen zijn ze be
langrijk, ook op de niet gebmikte spoor
lijnen. De graslanden zijn dat vooral voor
planten, de struwelen o.a. voor vogels.
Vandaar dat de Zeeuwse Milieufederatie
en Natuurmonumenten geen enkel
stukje van de spoorlijn tussen Oudelan-
de en de Staartse Nol op Zuid-Beveland
zouden willen opofferen. De al genoem
de kontinuïteit pleit eveneens voor be
houd van het lijntje als geheel om van de
landschappelijke waarde nog maar te
zwijgen.
De bevordering van natuur en milieu
door NS blijft niet bij aanleg en onder
houd van de lintvormige natuurgebie
den. Ookwordenplantentegenplukken
beschermd en dieren rust gegund, door
dat spoorwegterreinen niet toegankelijk
zijn voor het publiek.
Verder wordt de nodige milieuvrien
delijkheid betracht waar het gaat om
gevaarlijke, giftige of milieuvreemde
stoffen. Niet zozeer t.a.v. bestrijdings
middelen, waar gewoon de door de
overheid toegelaten stoffen worden toe
gepast. Maar wel wordt bijv. gemorste
olie bij het tanken van diesellokomo-
tieven opgevangen, wordt oxaalzuur
voor het schoonmaken van treinstellen
hergebruikt en zijn inmiddels transfor
matoren die PCB's bevatten vervangen
door PCB-loze exemplaren. Tevens
wordt aanschaf van nieuw materieel
zorgvuldig beoordeeld op de aanwezig
heid van polychloorbifenylen.
Andere pluspunten voor het milieu
worden gevormd door de energiebespa
ring die treinvervoer biedt en dat zonder
het uitbraken - zoals bij de auto - van lood
of regen-verzurende stoffen. Reizen per
trein is dus niet alleen vlug, veilig en
voordelig. Het draagt tevens indirekt bij
aan een rijkere natuur en een schoner
milieu.